ECLI:NL:HR:2022:470
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00367 Datum 29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2021, nummer 23-001113-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.P.A.M. Wouters en R.I. Takens, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd nu uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer kan worden afgeleid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan hem is toegezonden en door hem is ontvangen.
2.2.1 Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat: “hij op 24 april 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Orionweg, als bestuurder een motorrijtuig, (Personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: “3. Een proces-verbaal ter zake ZSM artikel 9 WVW met nummer 240420180100226168 van 24 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één van hen:Datum feit: 24-04-2018 Tijdstip zien besturen: 01:00 Weg/locatie: Orionweg Plaats: IJmuiden Gemeente: Velsen Voor het openbaar verkeer openstaande wegIk zag dat op genoemde dag, datum, tijdstip en plaats als bestuurder reed op genoemde weg:Naam: [verdachte] Voornaam: [verdachte] Geboren op: [geboortedatum] -1974 te [geboorteplaats] Motorrijtuig: personenautoTer controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie B. Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard. Bijgevoegd is een uitdraai van het BVI-IB.
4. Een geschrift, zijnde als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegde BVI-IB uitdraai, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:Print datum: 24-04-2018 Identiteit: [verdachte] Geboren [geboorteplaats] -1974 te [geboortedatum] MAATREGELEN Registratie: 10-12-2002 vorderingsprocedure Cbr Divisie Vorderingen NL-RDW VorderingsprocedureAutoriteit Cbr Divisie Vorderingen Registratie 10-12-2002 Ingeleverd bij Cbr Divisie Vorderingen CBR dossiernummer 2002009654 Ingang ongeldigverklaring 10-12-2002 Reden ongeldigverklaring geschikt Feitelijke inleverdatum ongeldig 13-03-2015 5. Een geschrift, te weten een e-mailbericht van 14 september 2015, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:Van: Aanvragen parketstukken < Aanvragen.parketstukken@cbr.nl > Verzonden: maandag 14 september 2015 15:11 Aan: [betrokkene 1] (AP Oost-Brabant) Onderwerp: RE: Brief CBR artikel 9 lid 2 (mail).doc 15.186442.15 Het rijbewijs van betrokkene is ongeldig verklaard door het niet verschijnen bij een onderzoek medisch. De brief is niet retour gekomen. 6. Een geschrift, te weten een “Uittreksel Justitiële Documentatie” gedateerd 19 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten Datum beslissing 30 mei 2017 Politierechter in de rechtbank Noord-Holland Feit 2 art. 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 Kwalificatie overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 Pleegdatum 29 januari 2017 te Driehuis Status Onherroepelijk 14 juni 2017 Feit 1, 2 140 uren Taakstraf subsidiair 70 Dagen hechtenis Executie: 21 juni 2017 – 24 mei 2018. Voldaan Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven Datum beslissing 28 januari 2016 Politierechter in de rechtbank Noord-HollandFeit 2 art. 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 Kwalificatie overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 Pleegdatum 23 april 2014 te Santpoort-Noord Status Onherroepelijk 28 januari 2016 Feit 1, 2 2 Weken Gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 Jaren Start- en einddatum proeftijd: 11 februari 2016 – 14 juni 2017 Afloop TUL.”
2.2.3 Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen: “De raadsman heeft vrijspraak verzocht van het onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad aan de bewijsvoering stelt, omdat volgens hem op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het besluit tot ongeldigverklaring is genomen noch dat dit op de juiste wijze aan de verdachte kenbaar is gemaakt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het e-mailbericht van het CBR waarin melding wordt gemaakt van het feit dat ‘de brief niet retour is gekomen’, niet duidelijk maakt op welke brief wordt gedoeld en wat in deze brief heeft gestaan en bovendien niet blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van de mededeling heeft plaatsgevonden. Ook de omstandigheid dat de verdachte eerder wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, Sv (de Hoge Raad begrijpt: Wegenverkeerswet 1994) is veroordeeld, kan volgens de raadsman niet bijdragen aan het vereiste dat het besluit op juiste wijze is bekend gemaakt. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De raadsman acht de mededeling van het CBR dat ‘de brief niet retour is gekomen’ en de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, Sv (de Hoge Raad begrijpt: Wegenverkeerswet 1994), daartoe niet toereikend. Het hof overweegt als volgt. Uit het CBR register volgt dat het rijbewijs van de verdachte sinds 2002 ongeldig is verklaard. Dat de verdachte wist van deze ongeldigverklaring blijkt uit zijn eigen verklaring tegenover de verbalisanten op 24 april 2018 dat het CBR tegen hem gezegd zou hebben dat zijn rijbewijs ‘weer’ geldig zou zijn. De verdachte heeft niet onderbouwd door wie of wanneer die mededeling zou zijn gedaan. Evenmin heeft hij een daarop betrekking hebbend stuk aan de politie of het hof getoond. Gezien het register en de eerdere onherroepelijke veroordelingen van de verdachte wegens rijden met een ongeldig rijbewijs in 2016 en 2017 en gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte een rijbewijs in bezit heeft, is deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Hieruit valt af te leiden dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring.”
2.3 Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, zal uit de bewijsvoering allereerst moeten blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het desbetreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)
2.4. Gelet op het bovenstaande is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
2.5 Het cassatiemiddel slaagt.
3 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.