ECLI:NL:HR:2011:BU1346
Arrest
Arrest inhoud
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 09/03299 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam van 31 januari 2006, nummer 10/434476, ingediend door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "Overtreding van art. 34, eerste lid onder b, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften" veroordeeld tot een geldboete van € 145,- subsidiair 2 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Art. 34 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften luidt:
"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
a. (...);
b. hij die gegevens waarop de vordering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, betrekking heeft onjuist opgeeft;
c. (...);
2. Het strafbare feit is een overtreding."
3.2. De aanvrager vraagt herziening van een uitspraak van de Kantonrechter houdende veroordeling ter zake van overtreding van art. 34, eerste lid, onder b, WAHV. Het betreft een einduitspraak als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2, Sv, waarvan herziening kan worden verzocht.
3.3. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.4. Aan de aanvrage ligt ten grondslag de stelling dat sprake is van een persoonsverwisseling. Daartoe wordt aangevoerd dat de aanvrager niet degene is die ter gelegenheid van de staandehouding valse personalia heeft opgegeven. Ter ondersteuning van die stelling is bij de aanvrage gevoegd een kopie van het paspoort en van het rijbewijs van de aanvrager waaruit zou moeten blijken dat de handtekening van de aanvrager niet overeenkomt met die van de persoon die de valse personalia heeft opgegeven.
3.5. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.3 vermeld. In het dossier bevindt zich geen handtekening van een persoon die bij de staandehouding valse personalia heeft opgegeven, terwijl bij de aanvrage ook geen handtekening van die persoon is overgelegd. Dat, zoals in de aanvrage wordt gesteld, die handtekeningen niet overeenkomen, kan dus niet blijken. Daarop stuit de aanvrage af.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.