ECLI:NL:HR:2009:BG4337
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
9 januari 2009
Eerste Kamer
08/01588
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE GEMEENTE FRANEKERADEEL,
zetelende te Franeker,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij Koninklijk besluit van 24 mei 2007, nummer 07.001640, gepubliceerd in de Staatcourant van 12 juni 2007, nr. 110, is ter onteigening aangewezen een aantal onroerende zaken dat nodig is voor de uitvoering van het bestemmingsplan "Franeker-Zuidelijke Rondweg". In het Koninklijk besluit is [eiser] is aangewezen als eigenaar van
1. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [001], Sectie [A], nr. [002], geheel groot 01.17.80 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.28.72 ha;
2. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [003], Sectie [A], nr. [004], geheel groot 00.84.30 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.23.54 ha;
3. het perceel kadastraal bekend als Gemeente Franeker, Grondplan no. [005], Sectie [A], nr. [006], geheel groot 02.98.40 ha, waarvan de te onteigenen grootte 00.15.98 ha.
De Gemeente heeft bij exploot van 5 oktober 2007 op de voet van art. 18 Ow tegen [eiser] een procedure bij de rechtbank Leeuwarden aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot de drie voornoemde onroerende zaken de onteigening - zonder vervroegde uitspraak - vordert van een gedeelte van de onroerende zaken.
Bij exploot van 6 december 2007, verbeterd bij exploot van 15 januari 2008, heeft de Gemeente op de voet van art. 54f Ow tegen [eiser] een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van voornoemde onroerende zaken vordert. De Gemeente heeft als schadeloosstelling voor de onteigening aan [eiser] als eigenaar een bedrag van € 47.663,12 aangeboden.
[Eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de Gemeente, hetzij door ontzegging, hetzij door niet-ontvankelijkverklaring.
Bij vonnis van 12 maart 2008 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op € 42.896,81 en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 november 2008 op die conclusie gereageerd.
De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 13 november 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Gemeente heeft op de voet van art. 18 Ow bij exploot van 5 oktober 2007 tegen [eiser] bij de rechtbank te Leeuwarden een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot drie aan [eiser] toebehorende percelen in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling de "gewone" onteigening, zonder vervroegde uitspraak, van een gedeelte van elk van die drie percelen heeft gevorderd.
(ii) De Gemeente heeft nadien op de voet van art. 54f Ow bij exploot van 6 december 2007 tegen [eiser] bij de rechtbank te Leeuwarden een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij met betrekking tot dezelfde drie percelen als hiervoor onder (i) bedoeld in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling alsnog de onteigening bij vervroegde uitspraak van dezelfde gedeelten van die percelen heeft gevorderd.
(iii) In de onder (i) vermelde procedure heeft de Gemeente bij akte van 13 februari 2008 de hoofdvordering ingetrokken. In die zaak heeft de rechtbank op 12 maart 2008 een tussenvonnis gewezen betreffende de enige nog overgebleven kwestie, te weten in welke omvang de Gemeente de door [eiser] gemaakte proceskosten dient te vergoeden.
3.2. In de onderhavige, in 3.1 onder (ii) vermelde, procedure heeft [eiser] tegen de vordering van de Gemeente onder meer ten verwere aangevoerd dat het de Gemeente niet vrijstond om, na eerst de onteigening zonder vervroegde uitspraak te hebben gevorderd, alsnog onteigening bij vervroegde uitspraak te vorderen.
3.3. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank dit verweer verworpen. Daartoe heeft zij overwogen:
"4.9 Een onteigeningsprocedure is voor een gedaagde partij in het algemeen een zeer ingrijpende procedure, die om die reden ten behoeve van die partij met zeer vele waarborgen is omringd. De rechtbank heeft zich echter de vraag gesteld of het de gemeente Franekeradeel desondanks in dit geval was toegestaan, door intrekking van de hoofdvordering en het starten van een nieuwe procedure, datgene te effectueren wat blijkens de wetsgeschiedenis door een tussentijdse wijziging van eis in een reeds aanhangig zijnde onteigeningsprocedure niet is toegestaan.
4.10 Voor de rechtbank valt niet in te zien in welke materiële of procedurele belangen [eiser] zou zijn geschaad door deze procedurele ommezwaai. Weliswaar heeft [eiser] gedurende enige weken in de veronderstelling verkeerd dat hij hetgeen de gemeente Franekeradeel wil onteigenen langer in eigendom zou kunnen behouden dan in een geval van vervroegde onteigening, maar niet is echter gesteld of gebleken dat [eiser] als agrarisch ondernemer in die korte periode investeringsbeslissingen heeft genomen die hij niet zou hebben genomen indien hij er dadelijk mee bekend was geweest dat de gemeente Franekeradeel vervroegd had willen onteigenen. Ook anderszins is niet gebleken van benadeling van [eiser], die in het bestek van de eerdere of de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking zou komen. De rechtbank laat derhalve zwaar wegen dat de eerste procedure amper tot ontkieming was gekomen toen zij al weer werd gestopt. In zoverre verschilt dit geschil dan ook aanmerkelijk van de zaak Lairi/Den Haag waarin een tweede vervroegde onteigeningsprocedure werd gestart toen de eerste procedure zich reeds in de vergevorderde fase van het nemen van conclusies na deskundigenbericht [bevond].
4.11 De rechtbank komt ten aanzien van dit verweer dan ook tot de slotsom dat het gepasseerd dient te worden nu het in gang zetten van de onderhavige onteigeningsprocedure geen strijd oplevert met de strekking van artikel 54f Ow."
3.4 Onderdeel A van het middel bestrijdt als onjuist het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank dat het aanhangig maken van de procedure van onteigening bij vervroegde uitspraak geen strijd oplevert met de strekking van art. 54f Ow.
3.5 Het onderdeel slaagt. In zijn arrest van 17 november 1993 (nr. 1165, NJ 1994, 123, rov. 4.3) heeft de Hoge Raad de eerste zin van art. 54f Ow aldus uitgelegd, dat een vervroegde uitspraak over de onteigening uitsluitend in de dagvaarding tot onteigening kan worden gevorderd en derhalve niet meer in de loop van de daarop volgende procedure, en dat ook de mogelijkheid om hangende een onteigeningsprocedure in een tweede procedure op basis van een ander raadsbesluit tot onteigening alsnog een vervroegde uitspraak over de onteigening van dezelfde onroerende zaak te vorderen voor de onteigenende partij niet openstaat. Met die uitleg, die in overeenstemming is met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, verdraagt zich het bestreden oordeel van de rechtbank niet. Aan de door de wetgever beoogde duidelijkheid en overzichtelijkheid van de procedure van de vervroegde onteigening zou te zeer afbreuk worden gedaan als de toelaatbaarheid van de alsnog gevorderde onteigening bij vervroegde uitspraak zou worden afhankelijk gesteld van een onderzoek naar "de materiële en procedurele belangen" van de te onteigenen partij.
3.6 De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Onderdeel B van het middel behoeft geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen in verband met het inzake de kosten van de procedure voor de rechtbank nog te geven oordeel. Ten aanzien van de procedure in cassatie zal de Hoge Raad de Gemeente op de gebruikelijke wijze in de kosten veroordelen (vgl. HR 21 november 2008, nr. C07/081, LJN BF0415).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 12 maart 2008;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 469,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens,A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 januari 2009.