Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2005:AU2705

Arrest

ECLI:NL:HR:2005:AU27058 november 2005Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

8 november 2005

Strafkamer

nr. 03458/04

SG/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2004, nummer 23/000258-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 1 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis.

Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd tot een bedrag van € 1.222,72, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de verdachte ten onrechte bij verstek heeft veroordeeld, omdat de advocaat van de verdachte niet op de hoogte is gesteld van de juiste zittingsdatum in hoger beroep.

3.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

(i) een advocaat heeft op 7 januari 2004 namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het op 1 oktober 2003 bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter. Bij die gelegenheid is aan die advocaat in overeenstemming met art. 450, tweede lid, Sv een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2004 uitgereikt;

(ii) blijkens de akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep - is op 19 mei 2004 op de voet van art. 588, derde lid onder c, Sv aan de waarnemend Griffier van de Rechtbank te Amsterdam een voor de verdachte bestemde dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2004 onder intrekking van de dagvaarding voor de terechtzitting van 1 september 2004. Daarna is die dagvaarding als gewone brief per post verzonden aan de verdachte. Op die dagvaarding is niet vermeld dat een afschrift ervan is verstrekt aan een raadsman;

(iii) op de terechtzitting van 9 juni 2004 is de verdachte noch een raadsman verschenen en heeft het Hof verstek verleend tegen de verdachte en vervolgens de zaak behandeld.

3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een raadsman in enige aanleg als zodanig behoort te worden erkend indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman. De appèlakte waarin staat vermeld dat namens de verdachte door een advocaat het rechtsmiddel is aangewend, is niet als een dergelijk stuk aan te merken. Uit de enkele omstandigheid dat namens een verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld kan immers niet worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan (vgl. HR 19 december 2000, NJ 2001, 161). Dit laatste wordt niet anders, indien, zoals in het onderhavige geval, met toepassing van art. 408a in verbinding met art. 450, tweede lid, Sv de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van het instellen van het hoger beroep door de advocaat in ontvangst is genomen. Met die bepalingen is immers slechts beoogd te bevorderen dat de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan een betekening in persoon, ook aan een betekening die niet in persoon heeft plaatsgevonden, worden verbonden (vgl. HR 18 september 2001, LJN ZD2781).

3.4. Het onderhavige geval wordt echter gekenmerkt door de bijzondere omstandigheden dat een in overeenstemming met art. 450, tweede lid, Sv aan een advocaat uitgereikte oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep is ingetrokken, de verdachte voor een eerdere dan de oorspronkelijk voorziene rechtsdag is gedagvaard, welke dagvaarding niet in persoon is betekend en op de in die laatste dagvaarding vermelde terechtzitting geen raadsman is verschenen. Die bijzondere omstandigheden hadden in het licht van het recht van de verdachte op rechtsbijstand het Hof aanleiding behoren te geven te onderzoeken of de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door een raadsman had willen voorzien, alvorens de zaak te kunnen afdoen voorafgaand aan de datum die in de oorspronkelijke oproeping werd genoemd. Daar van dergelijk onderzoek niet blijkt, kan het bestreden arrest niet in stand blijven.

3.5. Het middel slaagt.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 november 2005.