ECLI:NL:HR:2003:AF4770 - Hoge Raad - 14 april 2003
Arrest
Arrest inhoud
15 april 2003
Strafkamer
nr. 01045/02/
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 24 augustus 2001, nummer 04/150245-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Roermond van 11 augustus 1999 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bij artikel 9 van de Jachtwet bepaalde" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd gulden, subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt aangevoerd dat de verdachte de door hem gebruikte middelen blijkens de bewijsmiddelen heeft gebezigd op het buiten de Oude Herkenbosserbaan gelegen jachtveld en dat er daarom geen sprake is geweest van jagen buiten het jachtveld.
3.2. De Rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 8 januari 1999 in de gemeente Roerdalen op een onverharde naamloze weg, welke weg de Oude Herkenbosserbaan wordt genoemd, zijnde veld als bedoeld in artikel 1 van de Jachtwet, tezamen en in vereniging met een ander heeft gejaagd, welk jagen bestond uit het opsporen en het doen van pogingen om te bemachtigen of te doden van een wild varken, zijnde wild als bedoeld in artikel 2 van de Jachtwet, terwijl dit jagen plaatsvond anders dan ter uitoefening van het genot van de jacht, dat de verdachte overeenkomstig het in de artikelen 4, 6 of 8 eerste en tweede lid van de Jachtwet toekwam of waarvan hem de uitoefening overeenkomstig het in de artikelen 7 of 8, derde lid van de Jachtwet bepaalde was toegestaan."
3.3. Art. 1 van de Jachtwet, zoals geldend ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, houdt in dat onder jagen wordt verstaan:
"het opsporen, bemachtigen of doden van wild en het doen van pogingen daartoe."
3.4. In cassatie moet, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 8 januari 1999 bevonden de verdachte en zijn mededader zich in een auto op de weg, bekend als
Oude Herkenbosserbaan (bewijsmiddelen 1, 2 en 5);
(ii) Vanaf deze plaats beschenen zij met autolichten, en later met losse lichtbundels, het naast de Oude Herkenbosserbaan gelegen veld, genaamd het "Meinwegplateau", op zoek naar wild (bewijsmiddelen 2 en 3);
(iii) Toen de verdachte op het Meinwegplateau een rotte varkens zag lopen heeft hij zijn geweer geladen en staande achter een portier van de auto een schot gelost (bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 5);
(iv) Het genot van de jacht op het Meinwegplateau is grotendeels door de eigenaren verhuurd aan Wildbeheereenheid "Roerstreek", die het genot van de jacht via een vergunningstelsel afstaat aan haar leden (bewijsmiddel 2);
(v) De verdachte is uit hoofde van een vergunning het genot van de jacht toegestaan op het hiervoor onder (iv) bedoelde jachtveld (proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 augustus 2001);
(vi) De Oude Herkenbosserbaan behoort niet tot het gebied als hiervoor onder (iv) bedoeld (bewijsmiddel 2).
3.5. Het middel strekt ten betoge dat van jagen buiten het terrein waarop de verdachte tot de jacht gerechtigd was geen sprake was, nu de verdachte zich weliswaar bevond op een weg die geen deel uitmaakte van dat jachtterrein (doch daaraan grensde), maar dat hij schoot op wild dat zich op het jachtterrein bevond. Die opvatting kan niet als juist worden aanvaard, nu de betrokkene in een zodanig geval buiten het jachtterrein (hier op de daaraan grenzende weg) handelingen verricht die vallen onder de begripsomschrijving van "jagen" in art. 1 van de Jachtwet.
3.6. Daarom faalt het middel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 april 2003.