Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AD4915

Arrest

ECLI:NL:HR:2002:AD491518 januari 2002Deze uitspraak is in 5 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

18 januari 2002

Eerste Kamer

Nr. C00/076HR

SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

INTERPLANT B.V., gevestigd te Leersum,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt,

t e g e n

[Verweerder], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Interplant - heeft bij exploit van 13 januari 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd hem bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen aan Interplant te betalen de som van ƒ 41.010,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 31.800,-- vanaf 1 januari 1995 tot de dag der algehele voldoening.

[Verweerder] heeft de vordering bestreden.

Bij tussenvonnis van 16 februari 1996 heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 15 april 1996 is gehouden.

Tegen het tussenvonnis van 16 februari 1996 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Bij arrest van 11 juni 1997 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank te Groningen ter verdere berechting.

Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 18 juli 1997 Interplant toegelaten had tot bewijs, heeft zij bij vonnis van 29 mei 1998 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft Interplant hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Bij memorie van antwoord heeft [verweerder] voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld.

Bij arrest van 17 november 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft Interplant beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Interplant is houdster van het kwekersrecht van de rozen Rosa Evelien en Rosa Porcelina. Zij heeft in het onderhavige geding schadevergoeding gevorderd op de grond dat [verweerder] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij, zonder toestemming en in strijd met het kwekersrecht, 8000 stuks Rosa Evelien en 12000 stuks Rosa Porcelina heeft vermeerderd, althans doen vermeerderen. Zij heeft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding gebaseerd op een vergoeding van ƒ 1,50 per stuk, welk bedrag zij hanteert en verwerft indien een licentie wordt verleend.

[Verweerder] heeft, voor zover in cassatie van belang, ten verwere aangevoerd dat hij geen inbreuk heeft gemaakt op het kwekersrecht van Interplant, en dat, voor zover al sprake mocht zijn van een onrechtmatige daad, de rozenstruiken alle zijn vernietigd en niet in het verkeer zijn gebracht, en dat hij op geen enkele wijze voordeel heeft gehad van het vermeerderen van de rozen.

De Rechtbank heeft de vordering van Interplant afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat is komen vast te staan dat de onrechtmatig door [verweerder] geoculeerde rozen zijn vernietigd, en dat Interplant dientengevolge geen schade heeft geleden. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

3.2 Met haar tweede appelgrief heeft Interplant de hiervoor onder 3.1 weergegeven overweging van de Rechtbank bestreden. Zij heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld, primair dat degene die inbreuk maakt op een kwekersrecht daardoor schade toebrengt aan de rechthebbende en dat deze schade, bestaande uit gederfde winst, is te stellen op het bedrag van de normaal te bedingen licentievergoeding, subsidiair dat [verweerder] haar een vergoeding is verschuldigd, ongeacht of zij schade heeft geleden.

Het Hof heeft deze grief ongegrond bevonden. Daartoe heeft het het volgende overwogen.

"Door het enkele, in strijd met het kwekersrecht van Interplant, oculeren van de rozen die vervolgens zijn vernietigd, is Interplant niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan in het geval [verweerder] zich aanstonds zou hebben onthouden van het maken van inbreuk op dat kwekersrecht.

Nu als onbetwist vaststaat dat Interplant door de inbreuk op haar kwekersrecht door [verweerder] geen concrete schade heeft geleden, komt haar - naar analogie van het bepaalde in art. 6:104 BW (verg. H.R. 24 december 1995, NJ 1995, 421) - terzake dan ook geen vergoeding toe".

3.3 Bij de beoordeling van het middel, dat zich in al zijn onderdelen tegen deze overwegingen richt, moet worden vooropgesteld dat voor de bepaling van de omvang van de schadevergoeding ter zake van een onrechtmatige daad als de onderhavige uitgegaan moet worden van een vergelijking van de situatie waarin de benadeelde als gevolg van de onrechtmatige daad verkeert, met de situatie waarin hij zonder de onrechtmatige daad zou hebben verkeerd. Met zijn overweging dat door de vernietiging van de rozen Interplant niet in een nadeliger positie is komen te verkeren dan ingeval [verweerder] zich van de inbreuk op het kwekersrecht zou hebben onthouden, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat door de vernietiging van de rozen voor Interplant eenzelfde situatie is ontstaan als wanneer de inbreukmakende handeling niet zou hebben plaatsgevonden, zodat Interplant door de inbreuk op haar kwekersrecht geen concrete schade heeft geleden. Deze overweging geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het hierop gegronde oordeel dat Interplant terzake geen schadevergoeding toekomt is juist. Voor zover het middel nog aanvoert dat ook het oculeren een inbreuk op het kwekersrecht is en dat Interplant reeds daarvoor de gebruikelijke licentievergoeding zou hebben verkregen, ziet het eraan voorbij dat naar het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof een licentie mede de bevoegdheid zou hebben omvat de in licentie vervaardigde producten in het verkeer te brengen, en dat dit laatste in het onderhavige geval door de vernietiging van de rozen niet is geschied.

Op dit een en ander stuit het middel in zijn geheel af.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Interplant in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 556,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 januari 2002.