ECLI:NL:HR:2001:AB0205
Arrest
Arrest inhoud
23 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. R99/075HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J. Kreijger,
t e g e n
Mr. E.N. MULLER, zowel in persoon als in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator van [eiser], wonende te Katwijk,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Boonstra.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 22 januari 1997 heeft de Rechtbank te 's-Gravenhage verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [eiser] in staat van faillissement verklaard. Daarbij is verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - aangesteld tot curator.
[Eiser] heeft bij brief van 6 januari 1999 via zijn advocaat - mr. D.J.A. van den Berg - aan de gezamenlijke schuldeisers laten weten dat hij hun een akkoord aanbiedt.
Op 20 januari 1999 is een verificatievergadering gehouden. Tijdens deze vergadering is het door [eiser] aangeboden akkoord met de op grond van art. 145 F. vereiste meerderheid aangenomen.
Na behandeling ter openbare terechtzitting heeft de Rechtbank het akkoord bij beschikking gehomologeerd en het salaris van de voormalig curator vastgesteld ƒ 369.718,36. In het dictum van voormelde beschikking staat abusievelijk als datum van beschikking 9 februari 1999 vermeld. De Rechtbank heeft deze fout bij beschikking van 5 maart 1999 hersteld.
Beide beschikkingen van de Rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Bij verzoekschrift heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank te 's-Gravenhage, gedagtekend 9 februari 1999 en 5 maart 1999. De eerstgenoemde uitspraak betreft een homologatie van een akkoord en de vaststelling van het salaris van de curator. Bij de laatstgenoemde uitspraak heeft de Rechtbank de eerstgenoemde uitspraak gewijzigd in die zin dat zij is uitgesproken op 3 februari 1999.
3.2 De onderdelen 1 en 2 zijn gericht tegen de homologatiebeschikking en bestrijden de vaststelling van het salaris van de curator.
De beschikkingen bedoeld in art. 85 F., dus ook die tot vaststelling van het salaris van de curator, zijn naar hun inhoud administratieve beslissingen die in het kader van de gerechtelijke vereffening van de boedel of van de vernietiging of opheffing van het faillissement door de rechter worden genomen, bij welke beslissingen van "partijen" die moeten worden gehoord geen sprake is. Het stelsel van de Faillissementswet brengt mee dat, anders dan voor de curator, voor de gefailleerde geen cassatieberoep tegen de salarisvaststelling openstaat. (HR 19 januari 1990, nr. 7702, NJ 1991, 213 en HR 12 november 1999, nr. R99/074, NJ 2000, 52.)
3.3 Onderdeel 3 keert zich tegen de beschikking van 5 maart 1999.
De eisen van proceseconomie en van een goede procesorde brengen mee dat een kennelijke verschrijving in een rechterlijke uitspraak niet behoort te nopen tot het aanwenden van rechtsmiddelen of het voeren van verdere gedingen, maar via een eenvoudige en weinig kostbare procedure moet kunnen leiden tot verbetering door de rechter die de uitspraak deed.
Uit deze aard van de procedure tot verbetering moet worden afgeleid dat tegen een desbetreffende beslissing geen hogere voorziening is toegelaten. (HR 15 mei 1998, nr. 9047, R97/112, NJ 1999, 672.)
Nu het onderdeel geen klachten bevat die grond kunnen opleveren voor doorbreking van dit rechtsmiddelenverbod, is [eiser] ook in zoverre niet-ontvankelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikkingen van de Rechtbank te 's-Gravenhage, gedagtekend 9 februari 1999 en 5 maart 1999;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 23 februari 2001.