ECLI:NL:HR:2000:AA9131
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
22 december 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/094HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ONDER-NEMINGEN ROOSENDAAL, gevestigd te Roosendaal,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. van Oven,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploit van 18 september 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
(I) [Verweerster] te veroordelen om aan de belastingdeurwaarder te betalen:
a. een bedrag van ƒ 25.588,70 te vermeerderen met invorderingsrente en met de wettelijke
rente vanaf 29 maart 1997, althans vanaf de dag van de dagvaarding; en
b. een bedrag van ƒ 17.017,-- te vermeerderen met invorderingsrente en met de wettelijke rente vanaf 9 april 1997, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
(II) [Verweerster] te veroordelen in de kosten van het geding.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
Met een op 11 december 1997 genomen akte heeft de Ontvanger zijn eis verminderd en uitsluitend veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding gevorderd.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 15 januari 1998 de verminderde vordering van de Ontvanger afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
[Verweerster] heeft een akte tot referte genomen.
Bij arrest van 24 november 1998 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de Ontvanger beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor de Ontvanger toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de Ontvanger heeft bij brief van 6 oktober 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Ontvanger heeft bij exploiten van 28 februari 1997 en 11 maart 1997 twee executoriale derdenbeslagen doen leggen onder [verweerster] krachtens tegen Nebelux B.V. uitgevaardigde dwangbevelen.
(ii) [Verweerster] heeft op 11 maart 1997 verklaring gedaan als bedoeld in art. 476a-476b Rv.
(iii) [Verweerster] heeft de volgens de verklaring verschuldigde geldsommen niet overeenkomstig art. 477 lid 1 Rv. aan de belastingdeurwaarder voldaan.
(iv) De Ontvanger heeft [verweerster] op 18 september 1997 gedagvaard en daarbij op de voet van art. 477a lid 4 Rv. de onder 1 vermelde vordering ingesteld, strekkende tot nakoming van haar in art. 477 lid 1 bedoelde verplichting.
(v) Voordat hierop vonnis was gewezen is op 21 november 1997 het faillissement van Nebelux B.V. uitgesproken.
(vi) De Ontvanger heeft bij akte van 11 december 1997 zijn eis verminderd met de hoofdvordering en beperkt tot de vordering [verweerster] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 De Rechtbank heeft onder verwijzing naar HR 16 december 1988, nr. 13382, NJ 1989, 363, geoordeeld dat het geding als gevolg van het faillissement van Nebelux B.V. een einde heeft genomen. Die beëindiging laat niet toe dat in de onderhavige zaak nog een kostenveroordeling wordt uitgesproken ten laste van de derde-beslagene, aldus de Rechtbank.
3.3 In het door de Ontvanger ingesteld hoger beroep heeft het Hof in dezelfde zin als de Rechtbank geoordeeld en het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.4 Het middel voert hiertegen aan dat het Hof heeft miskend dat de onderhavige procedure, na eisvermindering, niet meer (mede) strekte tot gerechtelijke tenuitvoerlegging op enig deel van het vermogen van Nebelux B.V., doch (slechts nog) tot veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waar [verweerster] door haar verzuim te voldoen aan haar uit art. 477 lid 1 Rv. bedoelde betalingsverplichting de Ontvanger genoopt had tot het aanspannen van de onderhavige procedure.
3.5 De in dit geding door de Ontvanger tegen [verweerster] ingestelde vordering tot nakoming van haar in art. 477 lid 1 Rv. bedoelde verplichting strekte tot tenuitvoerlegging van tegen Nebelux B.V. uitgevaardigde dwangbevelen. Ingevolge art. 33 lid 1 F. heeft de faillietverklaring van Nebelux B.V. tot gevolg gehad dat dit geding in zoverre een einde heeft genomen. Na de eisvermindering door de Ontvanger, waarbij deze zijn eis heeft verminderd met de hoofdvordering, resteerde slechts de vordering tot veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding, welke vordering niet strekte tot tenuitvoerlegging op het vermogen van de gefailleerde. Geen rechtsregel stond in de weg aan voortzetting in zoverre van het geding en aan het geven van een beslissing over de proceskosten door de rechter.
Hieruit volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
3.6 Het bestreden arrest moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. [Verweerster] heeft niet betwist dat zij ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg in verzuim was met de afdracht van de verschuldigde geldsom aan de deurwaarder. Zij zal daarom als de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij in de kosten van die instantie worden veroordeeld, nu de Ontvanger zijn vordering hiertoe heeft beperkt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 november 1998;
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 15 januari 1998;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de Ontvanger begroot op ƒ 1.695,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 december 2000.