ECLI:NL:HR:1994:ZC1560
Arrest
Arrest inhoud
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,EISERES tot cassatie,advocaat: mr R.F. Foortse,
t e g e n
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ GRAND HOTEL KRASNAPOLSKY B.V.,gevestigd te Amsterdam,VERWEERSTER in cassatie,advocaat: mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
3.2 In het onderhavige geding heeft Krasnapolsky op grond van art. 7A:1591 ontruiming door [eiseres] van de door deze gehuurde bedrijfsruimte gevorderd. De Rechtbank heeft deze vordering toegewezen. Hiertegen richten zich de middelen.
3.3 De Rechtbank heeft, in cassatie onbestreden, overwogen dat de houten fundering waarop het gebouw rust, zich in kritische toestand bevindt, en dat weliswaar van instortingsgevaar nog geen sprake is, maar niet valt te voorspellen hoe lang de situatie van wankel evenwicht in stand zal blijven (rov. 9).Voorts heeft de Rechtbank overwogen dat geen enkele zekerheid bestaat dat de betrekkelijk stabiele toestand waarin het gebouw zich bevindt, stand zal houden tot 1 februari 1996 (het einde van de langstlopende huurovereenkomst), dat de huidige stabiliteit mogelijk te danken is aan het feit dat de bovenverdiepingen zijn ontruimd, en dat hoe dan ook van Krasnapolsky in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij een afwachtende houding aanneemt totdat de fundering het daadwerkelijk begeeft (rov. 12).Aldus heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat, ofschoon er geen acuut gevaar voor instorting bestaat, de kans dat de fundering tot 1996 stand zal houden zo gering is dat van Krasnapolsky, mede in verband met een verantwoorde exploitatie van de aangekochte panden, niet kan worden gevergd dat zij het herstel van de fundering tot 1996 zal uitstellen. Voor zover middel I deze overwegingen anders opvat, mist het feitelijke grondslag.Overigens faalt het middel. De overwegingen van de Rechtbank, zoals die blijkens het vorenoverwogene moeten worden verstaan, en haar daarop gebaseerde oordeel dat de fundering dringend herstel nodig heeft als bedoeld in art. 7A:1591, geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk en behoefden evenmin nadere motivering.
3.4 Middel II keert zich in de onderdelen a) en b) tegen het oordeel van de Rechtbank dat onder herstel in dit geval ook sloop en nieuwbouw kan worden begrepen.Deze onderdelen zijn evenwel tevergeefs voorgesteld. Het oordeel van de Rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Rechtbank heeft dit oordeel ook voldoende met redenen omkleed door, uitgaande van haar in cassatie tevergeefs bestreden oordeel dat herstel van de fundering dringend noodzakelijk was, in aanmerking te nemen dat de enige andere mogelijkheid van herstel, het zogenaamde pulsen, ook tot ontruiming van het gehuurde zou moeten leiden en ongeveer even veel tijd in beslag zou nemen.Het middel bestrijdt dit laatste weliswaar in onderdeel d), maar dit onderdeel gaat uit van gegrondbevinding van middel I, zodat het aan de overwegingen van de Rechtbank niet kan afdoen.Aan het oordeel van de Rechtbank staat evenmin in de weg het betoog van het middel dat sloop en nieuwbouw in strijd met art. 7A:1590 tot verandering van gedaante of inrichting van het gehuurde kan leiden. Niet blijkt immers dat in feitelijke aanleg een beroep op deze bepaling is gedaan, zodat de Rechtbank aan een onderzoek naar de vraag of een beroep van de huurder op deze bepaling in het concrete geval onaanvaardbaar zou zijn, niet behoefde toe te komen. Ook onderdeel c) is derhalve tevergeefs voorgesteld.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Korthals Altes, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 2 december 1994.