Van Geest/Nederlof: mededelingsplicht prevaleert boven onderzoeksplicht bij dwaling
Van Geest/Nederlof arrest
Essentie
Bij een beroep op dwaling prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper in het algemeen boven de onderzoeksplicht van de koper. Een verkoper die zijn mededelingsplicht heeft geschonden, kan de dwalende koper niet tegenwerpen dat deze onvoldoende onderzoek heeft verricht, zelfs niet als de koper onvoorzichtig was.
Samenvatting feiten
Van Geest koopt een tweedehands Citroën van Nederlof. Na de koop laat zij de auto keuren, waaruit blijkt dat deze betrokken is geweest bij een ernstig ongeval en dat de schade matig tot slecht is hersteld. Van Geest beroept zich op dwaling, stellende dat Nederlof als deskundige verkoper zijn mededelingsplicht heeft geschonden door het schadeverleden te verzwijgen. Nederlof erkent de mededelingsplicht, maar stelt dat hij Van Geest wel degelijk over het ongeval heeft geïnformeerd.
Cassatieberoep door
Van Geest heeft het principale cassatieberoep ingesteld. Nederlof heeft een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is hoe de mededelingsplicht van de verkoper zich verhoudt tot de onderzoeksplicht van de koper bij een beroep op dwaling. Meer specifiek: kan een verkoper die zijn mededelingsplicht heeft geschonden, met succes aanvoeren dat de koper de dwaling aan zichzelf te wijten heeft omdat deze zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt? Prevaleert de mededelingsplicht van de verkoper boven de onderzoeksplicht van de koper, ook als de koper onvoorzichtig is geweest?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft toegepast. Het Hof heeft ten onrechte de onderzoeksplicht van de koper zwaarder laten wegen dan de mededelingsplicht van de verkoper. De Hoge Raad benadrukt dat een partij die haar mededelingsplicht schendt, zich er in het algemeen niet op kan beroepen dat de wederpartij haar onderzoeksplicht heeft verzaakt. Deze regel beschermt ook een onvoorzichtige koper. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak terug.
Rechtsregel
De rechtsregel is dat wanneer een partij haar mededelingsplicht schendt door relevante inlichtingen achterwege te laten, de goede trouw zich er in het algemeen tegen verzet dat deze partij een beroep op dwaling afweert met het argument dat de wederpartij zelf onderzoek had moeten doen. Deze regel strekt er expliciet toe ook een onvoorzichtige koper te beschermen. De mededelingsplicht prevaleert in beginsel dus boven de onderzoeksplicht.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven ten einde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten.
(r.o. 3.2)Voor zover het Hof de hiervoor in 3.2 vermelde regel wel voor ogen heeft gehad maar heeft geoordeeld dat de in rov. 6 van zijn arrest vermelde, volgens het Hof een ‘’erg lichtvaardig’’ handelen van Van Geest opleverende, omstandigheden een afwijking van die regel rechtvaardigen, heeft het miskend dat die regel juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van dwaling veroorzaakt door het verzwijgen van relevante gegevens.
(r.o. 3.4)Het onderdeel treft doel. Of van de koper van een tweedehands auto moet worden gevergd dat hij de auto door een deskundige laat onderzoeken alvorens tot aankoop over te gaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Anders dan het Hof klaarblijkelijk heeft aangenomen, brengt het enkele feit dat de koper ondeskundig is niet mee dat hij, op straffe van verlies van het recht zich op dwaling te beroepen, verplicht is een dergelijk onderzoek te doen verrichten.
(r.o. 3.3)Deze overwegingen zijn voor studenten essentieel. R.o. 3.2 formuleert de fundamentele hoofdregel dat de mededelingsplicht in beginsel prevaleert boven de onderzoeksplicht. R.o. 3.4 is cruciaal omdat het deze regel versterkt door te specificeren dat deze bescherming zich ook uitstrekt tot een 'onvoorzichtige koper'. Dit toont aan dat het verzwijgen van informatie zwaarder weegt dan de nalatigheid van de dwalende. R.o. 3.3 voegt de nuance toe dat ondeskundigheid van de koper op zichzelf geen verzwaarde onderzoeksplicht met zich meebrengt.
Arrest inhoud
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Maria Johanna Rosalie VAN GEEST,
wonende te Dordrecht,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: Mr. J.M. Barendrecht,
t e g e n
Engel Jacob NEDERLOF,
wonende te Dordrecht,
VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiser,
advocaat: voorheen Mr. C.J.J.C. van Nispen, thans Mr. M.R.P. Drielsma.
Eiseres tot cassatie — verder te noemen Van Geest — heeft bij exploot van 25 april 1985 verweerder in cassatie — verder te noemen Nederlof — gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht en gevorderd — kort samengevat — I primair ontbinding, subsidiair vernietiging althans nietigverklaring van de koopovereenkomst betreffende een auto merk Citroën Visa Club, met kenteken JT-89-NT, en II veroordeling van Nederlof tot terugbetaling van de koopprijs van ƒ 7.900,--, met wettelijke rente, onder gehoudenheid van Van Geest om aan Nederlof bij de betaling de bovenomschreven auto in de toestand waarin die zich alsdan bevindt af te geven.
Nadat Nederlof tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 23 oktober 1985 een comparitie van partijen bepaald, bij tussenvonnis van 20 augustus 1986 Nederlof getuigenbewijs opgedragen en bij eindvonnis van 3 december 1986 de tussen partijen gesloten koopovereenkomst vernietigd en Nederlof veroordeeld tot betaling aan Van Geest van het bedrag van ƒ 7.900,-- met wettelijke rente.
Tegen de vonnissen van 20 augustus 1986 en 3 december 1986 heeft Nederlof hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 22 november 1988 heeft het Hof de bestreden vonnissen vernietigd en de vorderingen van Van Geest alsnog afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
Tegen het arrest van het Hof heeft Van Geest beroep in cassatie ingesteld, waarna Nederlof voorwaardelijk incidenteel beroep heeft ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt in het incidentele beroep tot verwerping van het beroep en in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam.
‘’CARROSSERIE EN CHASIS/DRAAGGEDEELTE
OPMERKINGEN:
De carrosserie verkeert in een matige staat.
Heeft V + LA vrij ernstige schade gehad. Diverse delen zijn vervangen, vervormd, niet sterk, overgespoten. Het draaggedeelte heeft belangrijke afwijkingen tengevolge van schade.
Bodemplaat achter op diverse plaatsen vervormd.
...
STUURINRICHTING EN WIELOPHANGING
draagarm onder ontzet.
Draagarmbevestigingspunten L.A. zijn ontzet.
...
CONCLUSIE
De auto verkeert in matige staat (gezien de schade). De schade is matig zo niet slecht hersteld.’’
3.1.2 Van Geest heeft gesteld dat Nederlof — gezien de wetenschap die hij had met betrekking tot het schadevoorval en in aanmerking genomen zijn deskundigheid enerzijds en haar ondeskundigheid anderzijds — een mededelingsplicht had. De Rechtbank heeft hieruit afgeleid dat Van Geest een beroep op dwaling doet.
Nederlof heeft niet bestreden dat hij bij de verkoop een mededelingsplicht had met betrekking tot de door de auto opgelopen schade, doch heeft aangevoerd dat hij wel degelijk vóór de verkoop aan Van Geest heeft gemeld dat de auto betrokken was geweest bij een ernstig ongeval en vervolgens was hersteld. De Rechtbank heeft Nederlof toegelaten tot bewijs van deze stelling.
Ook het Hof is ervan uitgegaan dat op Nederlof een mededelingsplicht rustte. Het heeft echter geoordeeld, kort samengevat, dat anderzijds op Van Geest een onderzoeksplicht rustte, dat aan Van Geest meer te verwijten valt dan aan Nederlof, en dat dus ‘’geen sprake is van verschoonbare dwaling, zo al in de stellingen van Van Geest een beroep op dwaling kan worden gelezen’’.
Tegen deze oordelen richt zich het middel.
3.2 Wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven ten einde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten.
De onderdelen 1 en 2 van het middel klagen er terecht over dat het Hof deze in vaste rechtspraak van de Hoge Raad aanvaarde regel heeft miskend en aldus een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beroep op dwaling.
3.3 Onderdeel 3 bestrijdt 's Hofs oordeel (rov.) 5 dat Van Geest de auto voor de koop had moeten laten keuren door een deskundige nu zij zelf stelt geen verstand van auto's te hebben.
Het onderdeel treft doel. Of van de koper van een tweedehands auto moet worden gevergd dat hij de auto door een deskundige laat onderzoeken alvorens tot aankoop over te gaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Anders dan het Hof klaarblijkelijk heeft aangenomen, brengt het enkele feit dat de koper ondeskundig is niet mee dat hij, op straffe van verlies van het recht zich op dwaling te beroepen, verplicht is een dergelijk onderzoek te doen verrichten.
3.4 Voor zover het Hof de hiervoor in 3.2 vermelde regel wel voor ogen heeft gehad maar heeft geoordeeld dat de in rov. 6 van zijn arrest vermelde, volgens het Hof een ‘’erg lichtvaardig’’ handelen van Van Geest opleverende, omstandigheden een afwijking van die regel rechtvaardigen, heeft het miskend dat die regel juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van dwaling veroorzaakt door het verzwijgen van relevante gegevens.
Onderdeel 4 is dan ook terecht voorgesteld.
3.5 De onderdelen 5 en 6 treffen eveneens doel. Anders dan het Hof in rov. 7 heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat de gevolgen van de verzwijging ‘’niet al te bedenkelijk zijn’’ — waarmee het Hof kennelijk bedoelt dat de auto niet onveilig noch onbruikbaar was — niet van belang voor het antwoord op de vraag of Van Geest zich op dwaling kan beroepen. Voor dat antwoord is slechts van belang of Van Geest van de koop zou hebben afgezien indien het schadeverleden van de auto niet zou zijn verzwegen.
4.2 Het middel berust op de stelling dat de regeling betreffende verborgen gebreken, neergelegd in de art. 1540 e.v. BW, de wettelijke regeling omtrent dwaling uitsluit, zodat de koper van een bepaalde zaak niet gerechtigd is vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling te vorderen wanneer hij zich beroept op feiten waaruit blijkt dat het gaat om een gebrek van de zaak dat als een verborgen gebrek in de zin van art. 1540 BW kan worden aangemerkt.
Deze stelling faalt. De verborgen gebrekenregeling, die ertoe strekt de koper een bijzondere bescherming te geven, beantwoordt als gevolg van latere ontwikkelingen niet meer aan die strekking en vervalt dan ook in titel 7.1 NBW. Met deze ontwikkelingen strookt niet dat de verkoper tegen wie de koper een vordering uit dwaling instelt, aan deze zou kunnen tegenwerpen dat de dwaling een verborgen gebrek betreft en de regels betreffende verborgen gebreken daarom aan toewijzing van de dwalingsvordering in de weg staan.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 22 november 1988;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
in het principaal en in het incidenteel beroep:
veroordeelt Nederlof in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Geest begroot op ƒ 5.931,60, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Hermans, Bloembergen, Roelvink en Davids, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 21 december 1990.