Arrest inhoud

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking in de zaak:

[verzoeker],wonende te [woonplaats],VERZOEKER tot cassatie,advocaat: Mr. A.P. Visser,

t e g e n:

DE GEMEENTE ’s-GRAVENHAGE,waarvan de zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage,VERWEERSTER in cassatie,advocaat: Mr. P.S. Kamminga.

3.2 Middel II strekt ten betoge dat de rechter bij afwijzing van het in art. 1623__i__ lid 2 bedoelde verzoek niet de bevoegdheid toekomt om – zoals de Rechtbank en de Kantonrechter deden – bij diezelfde uitspraak tevens een tijdstip van de ontruiming vast te stellen.Dit betoog faalt. Het geval van een verhuurder wiens verweer tegen een ingevolge art. 1623__i__ lid 2 gedaan verzoek tot voortzetting van de huurovereenkomst gegrond wordt bevonden, verschilt niet wezenlijk van het geval van een verhuurder die op de voet van art. 1623__c__ lid 2 vaststelling van het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst verzoekt en dit verzoek toegewezen ziet. Dit wettigt analogische toepassing van het in art. 1623__d__ leden 3 en 4 bepaalde, met dien verstande evenwel dat de rechter in het geval van art. 1623__i__ lid 2 het tijdstip van de ontruiming slechts op een daartoe strekkend verzoek van de verhuurder kan vaststellen. Een dergelijk verzoek kan in het verweerschrift tegen het ingevolge deze bepaling ingediende verzoek worden opgenomen nu het met onderwerp daarvan de door art. 429__h__ lid 4 Rv. vereiste samenhang heeft.Tenslotte klaagt het middel er tevergeefs over dat het verzoek tot vaststelling van het tijdstip van de ontruiming is behandeld ofschoon het "bij pleitnotitie" was gedaan bij de Kantonrechter. De klacht miskent dat de Kantonrechter de vóór de mondelinge behandeling ingezonden schriftelijke "pleitnota" uitdrukkelijk heeft aangemerkt als verweerschrift en dat de Rechtbank in de derde appelgrief kennelijk niet de klacht heeft gelezen dat die vaststelling van de Kantonrechter onjuist was.

3.3 Nu het cassatieberoep van [verzoeker] wordt verworpen en het door de Rechtbank vastgestelde tijdstip van de ontruiming is verstreken, zal de Hoge Raad een nieuw tijdstip voor de ontruiming vaststellen.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Haak, Roelvink en Davids, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Wildeboer op 28 april 1989.