Terug naar bibliotheek
Gerechtshof 's-Hertogenbosch

ECLI:NL:GHSHE:2025:2806 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 25 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHSHE:2025:280625 september 2025

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamerappelnummer: AVNR. 000735-25 Parketnummer 1e aanleg: 01-226842-25

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 4 september 2025, waarbij namens:

[naam verdachte]

geboren [datum] 1991 te [plaats] wonende te [adres] thans verblijvende in [detentieplaats]

hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 3 september 2025, bij welke beschikking de gevangenhouding van [verdachte] werd bevolen.

Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.

Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen.

Het hof heeft kennisgenomen van het dossier.

Uit het dossier blijkt dat verdachte – kort verwoord – wordt verweten poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.

Tijdens het onderzoek in raadkamer en uit het procesdossier is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof tot de slotsom is gekomen dat het dossier voldoende ernstige bezwaren bevat jegens verdachte ter zake hetgeen hem wordt verweten. De rechter-commissaris heeft de ernstige bezwaren jegens verdachte in het bevel tot bewaring benoemd, welke de raadkamer in het bevel tot gevangenhouding heeft aangevuld. Het hof heeft aan de hand van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in raadkamer zich ervan vergewist dat de ernstige bezwaren zoals destijds aangenomen nog onverkort van kracht zijn. Het hof heeft in dit verband in het bijzonder acht geslagen op de volgende processtukken:

Proces-verbaal van politie dat opgesteld is ten behoeve van de voorgeleiding:

Proces-verbaal van politie dat opgesteld is ten behoeve van het onderzoek in raadkamer:

De ontkennende proceshouding van verdachte maakt dit oordeel thans niet anders.

Voorts is het hof van oordeel dat sprake is van acuut gevaar voor herhaling. In dit verband oordeelt het hof als volgt.

Er zijn ernstige bezwaren aanwezig dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en gelet op de inhoud van het procesdossier is hier sprake van herhaaldelijke en gewelddadige mishandeling van zijn vrouwelijke (ex-)partner. Dergelijke feiten zijn bijzonder ernstig, niet alleen vanwege de fysieke en psychische schade die de aangeefster naar het zich laat aanzien heeft opgelopen, maar ook omdat zij een ernstige inbreuk vormen op de persoonlijke integriteit en veiligheid in de relationele sfeer. Verdachte heeft vooralsnog een ontkennende proceshouding en hij heeft onder meer verklaard dat aangeefster de agressor is geweest. Dit doet blijken van een mentaliteit bij en gedrag van verdachte, waarbij verdachte kennelijk niet in staat is zijn emoties op adequate wijze te reguleren en zijn eigen aandeel in deze situatie niet kan zien. Het hof acht het tevens van groot belang dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de omstandigheid dat het aan verdachte verweten feit zich heeft voorgedaan in het bijzijn van (het) minderjarige kind(eren). Dit heeft immers niet alleen directe gevolgen voor de aangeefster, maar brengt ook ernstige psychische en emotionele schade toe aan de kinderen die getuige zijn geweest van dit geweld. In dit kader merkt het hof op dat de aanwezigheid van het minderjarige kind er verdachte kennelijk niet van heeft weerhouden om zich schuldig te maken aan de vermeende mishandeling.

Voorts overweegt het hof dat, mede gelet op de actuele maatschappelijke aandacht voor femicide - de fatale escalatie van huiselijk geweld -, de aanwezigheid van dergelijk huiselijk geweld in de voorgeschiedenis van verdachte in deze relatie geen louter individuele betekenis draagt, maar tevens een ernstige indicatie vormt voor een mogelijk verergerd geweldsrisico. Vroegtijdige interventie is van groot belang ter voorkoming van tragische escalaties.

Het voorgaande brengt het hof daarom tot het oordeel dat het gedrag van verdachte niet alleen getuigt van persoonlijke risico’s, maar ook dat er sprake is van een acuut en ernstig gevaar voor recidive en verdere escalatie binnen de context van huiselijk geweld.

Namens verdachte is beroep gedaan op de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat deze situatie, gelet op de aard van de aan verdachte verweten feiten, zich thans nog niet voordoet.

Alles overwegende wijst het hof af het hoger beroep.

Ter zitting in raadkamer is namens verdachte verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. In dit verband is door en namens verdachte aangevoerd dat verdachte het recht heeft zijn berechting in vrijheid af te wachten. In dit verband is verwezen naar de bijzondere schorsingsvoorwaarden die zijn genoemd in het reclasseringsrapport van 25 augustus 2025.

Het hof overweegt als volgt.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte in beginsel het recht heeft zijn berechting in vrijheid af te wachten. Dat kan anders zijn wanneer, zoals in de onderhavige zaak, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, een strafbaar feit zal plegen als bedoeld in artikel 67a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In een dergelijk geval zal de rechter, op grond van het subsidiariteitsbeginsel, dienen na te gaan of niet ook op een andere, voor de verdachte minder bezwarende manier, tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Dat belang is gelegen in het verschoond blijven van een of meer strafbare feiten, gepleegd door verdachte.

Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 25 augustus 2025. Een dergelijk rapport kan in het licht van het aan verdachte verweten strafbare feit mogelijk aanknopingspunten bieden voor het formuleren van voorwaarden, gericht op het terugbrengen van het recidivegevaar tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau. De reclassering heeft enkele bijzondere voorwaarden genoemd in dat rapport, maar een negatief advies gegeven. In dat kader heeft de reclassering tevens verwoord dat, gelet op de ernst van het feit en de proceshouding van verdachte, zij geen mogelijkheden zien om door middel van reclasseringsinterventies te werken aan gedragsverandering dan wel het voorkomen van recidive. Dit negatief advies maakt dat het hof geen volledig en gefundeerd oordeel kan vormen omtrent de aan een schorsing van de voorlopige hechtenis te verbinden voorwaarden.

Derhalve is het hof van oordeel dat het verzoek tot schorsing dient te worden afgewezen nu het hof vooralsnog niet ziet welke voorwaarden, te stellen aan een schorsing van de voorlopige hechtenis, het gevaar voor herhaling kunnen terugbrengen tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau.

Het hof wijst derhalve af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst af het hoger beroep.

Bevestigt de beschikking waarvan beroep.

Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

Aldus gedaan op 25 september 2025 door mr. R. Lonterman, voorzitter, mr. L. Feraaune en mr. P. Jeeninga, raadsheren, in tegenwoordigheid van B. Yazi, griffier.

De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.

's-Hertogenbosch, 25 september 2025

Gezien d.d. De directeur van [detentieplaats]