Terug naar bibliotheek
Gerechtshof 's-Hertogenbosch

ECLI:NL:GHSHE:2023:1706 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 24 mei 2023

Arrest

ECLI:NL:GHSHE:2023:170624 mei 2023Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01288

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] , hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 september 2021, nummer SHE 20/3044 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo , hierna: de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerende-zaakbelastingen (hierna: de aanslag) voor het jaar 2020 bekendgemaakt.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de WOZbeschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan en hierbij de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft belanghebbende per brief van 15 november 2022 gereageerd. Een kopie van deze brief is door hem, zonder bezwaar van de heffingsambtenaar, ter zitting overgelegd.

1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

1.6. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1995 gebouwde vrijstaande woning. De onroerende zaak bestaat uit een hoofdbouw van 1.120 m³, een inpandige garage, een hobbykas en een tuinhuis en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 1.035 m².

2.2. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 756.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.

2.3. De heffingsambtenaar heeft zich in hoger beroep ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak beroepen op een in eerste aanleg overgelegd taxatierapport, opgemaakt door [taxateur 1] . In dit taxatierapport wordt de onroerende zaak gewaardeerd op € 770.000 en vergeleken met de volgende vergelijkingsobjecten:

2.4. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak beroepen op een taxatierapport, opgemaakt door [taxateur 2] . In dit taxatierapport met waardematrix wordt de onroerende zaak gewaardeerd op € 663.000 en vergeleken met de volgende vergelijkingsobjecten:

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de voor de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgestelde WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verlaging van de WOZ-waarde van de onroerende zaak tot € 663.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

Vooraf

4.1. In de brief van het hof van 11 november 2022 gericht aan de gemachtigde van belanghebbende[1], is vermeld dat daarbij een brief van de heffingsambtenaar (met bijlagen) wordt doorgestuurd. Belanghebbende heeft echter geen bijlagen ontvangen en vraagt het hof om deze bijlagen alsnog aan hem toe te zenden. Na bestudering van het dossier is het hof gebleken dat genoemde brief van de heffingsambtenaar het “verweerschrift” van de heffingsambtenaar betrof (hierna: het nader stuk). Hierbij zaten geen bijlagen. Belanghebbende heeft derhalve alle stukken doorgestuurd gekregen.

4.2. Belanghebbende stelt onder verwijzing naar de uitspraak van dit hof[2] van 1 juni 2022 dat het door de heffingsambtenaar pas op 10 november 2022 ingediende nader stuk (in hoger beroep) als een tardief stuk moet worden aangemerkt en dat reeds hierom het hoger beroep gegrond dient te zijn. Ook verwijst hij naar de proceshouding van de heffingsambtenaar in eerste aanleg waarin zo laat als mogelijk is gereageerd op stukken van belanghebbende, dit alles, aldus nog steeds belanghebbende, met het doel om daarbij processueel voordeel te behalen.

4.3. Het hof heeft de heffingsambtenaar met zijn brief van 28 oktober 2021 uitgenodigd om binnen zes weken na dagtekening van deze brief een verweerschrift in te dienen. Vervolgens heeft het hof met zijn brief van 10 december 2021 aangegeven dat het verweerschrift nog niet is ontvangen en dat de heffingsambtenaar alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk op 24 december 2021 het verweerschrift in te dienen. Uiteindelijk heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 10 november 2022 het nader stuk ingediend. Vervolgens is op 30 november 2022 aan de heffingsambtenaar een uitnodiging voor de zitting van 18 januari 2023 gezonden.

4.4. Vaststaat dat de heffingsambtenaar zonder opgaaf van redenen gewacht heeft met het indienen van zijn verweerschrift. Voor het hof is onduidelijk gebleven waarom pas bijna een jaar na de brief van het hof van 10 december 2021 het nader stuk is ingediend. Anders dan in de uitspraak van het hof van 1 juni 2022 is het nader stuk niet pas op de twaalfde dag, maar ruim 2 maanden voorafgaand aan de zitting ingediend. Weliswaar is het voor belanghebbende niet onmogelijk gebleken om inhoudelijk te reageren op het nader stuk maar dat neemt niet weg dat het zo laat indienen van een dergelijk stuk, zonder in verband daarmee contact op te nemen met het hof, onwenselijk is. Het zo laat indienen van een verweerschrift doet ook afbreuk aan het beginsel van gelijkwaardigheid van partijen. Aangezien belanghebbende van de te late inzending van het verweerschrift naar het oordeel van het hof geen nadeel heeft ondervonden volstaat het hof met de constatering dat de heffingsambtenaar door eerder genoemde werkwijze een onwenselijke situatie heeft geschapen.

De beschikte waarde

4.5. De waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.[3] Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding voor verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed. De hiervoor bedoelde waarde voor woningen wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.[4] De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar.

4.6. Uitgangspunt bij de vergelijkingsmethode is dat de woningen waarmee vergeleken wordt in voldoende mate vergelijkbaar zijn en dat met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentiepanden rekening wordt gehouden.

4.7. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar de woningen aan [adres 2] en [adres 4] ten onrechte als vergelijkbaar met de onroerende zaak aangemerkt. Beide panden met een inhoud van respectievelijk 614 m³ en 706 m³ zijn zo veel kleiner dan de onroerende zaak (met een inhoud van 1120 m³) en hebben een dermate andere uitstraling dat deze onvergelijkbaar zijn. Slechts de woning aan het [adres 3] acht het hof vergelijkbaar. Indien slechts deze woning dient ter onderbouwing van de gezochte waarde heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt hoe hij in voldoende mate rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de woning aan het [adres 3] . Op grond hiervan heeft de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt.

4.8. Aangezien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De door belanghebbende gebruikte referentiewoning aan de [adres 5] acht het hof onvoldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak, met name omdat de referentiewoning is gelegen in het buitengebied en de onroerende zaak in de bebouwde kom van [woonplaats] . Het hof acht aannemelijk, zoals de heffingsambtenaar heeft verklaard, dat een woning in het buitengebied een ander waardeniveau heeft dan een woning in de bebouwde kom. Dan resteert ook bij belanghebbende als vergelijkingspand de woning aan het [adres 3] . Belanghebbende heeft in dat geval evenmin aannemelijk gemaakt hoe hij in voldoende mate rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de woning aan het [adres 3] , zodat ook belanghebbende de door hem bepleite waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.9. Omdat de heffingsambtenaar en belanghebbende de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, stelt het hof de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het belastingjaar 2020, schattenderwijs en in goede justitie vast op € 700.000.

Tussenconclusie

4.10. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.11. De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 48 respectievelijk € 134 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.

Ten aanzien van de kostenvergoeding in bezwaar en de proceskosten

4.12. Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof. De tegemoetkoming wordt vastgesteld met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en het arrest Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.

4.13. Het hof stelt de tegemoetkoming voor de bezwaarfase vast op € 592[5]voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van de kosten van het door De Juiste Waarde op 30 oktober 2020 opgestelde en door belanghebbende in de bezwaarfase overgelegde taxatierapport, omdat de factuur[6] ter zake is gericht aan/ op naam staat van gemachtigde en ook niet is gebleken dat deze kosten op belanghebbende drukken.

4.14. Het hof stelt de tegemoetkoming in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de beroepsfase vast op € 1.674[7].

4.15. Het hof stelt de tegemoetkoming in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de hogerberoepsfase vast op € 1.674[8]. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van de kosten van het door De Juiste Waarde op 25 oktober 2021 opgestelde en door belanghebbende in de hogerberoepsfase overgelegde taxatierapport, omdat een factuur ter zake ontbreekt en niet is gebleken dat deze kosten op belanghebbende drukken.

5 Beslissing

Het hof:

De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, raadsheer, in tegenwoordigheid van A. Muller, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

De griffier De raadsheer

A. Muller A.J. Kromhout

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan **de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.**Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Abusievelijk is door belanghebbende vermeld dat het een brief van 1 november 2022 zou betreffen.

ECLI:NL:GHSHE:2022: 1739 + ECLI:NL:HR:2023:573.

Artikel 17, lid 2, Wet WOZ.

Artikel 4, lid 1, letter a, Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.

Twee (punten voor bezwaarschrift en horen in bezwaar) x € 296 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

Gedateerd 24 juni 2020.

Twee (punten voor beroepschrift en zitting) x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

Twee (punten voor hogerberoepschrift en zitting) x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Abusievelijk is door belanghebbende vermeld dat het een brief van 1 november 2022 zou betreffen.

ECLI:NL:GHSHE:2022: 1739 + ECLI:NL:HR:2023:573.

Artikel 17, lid 2, Wet WOZ.

Artikel 4, lid 1, letter a, Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.

Twee (punten voor bezwaarschrift en horen in bezwaar) x € 296 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

Gedateerd 24 juni 2020.

Twee (punten voor beroepschrift en zitting) x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

Twee (punten voor hogerberoepschrift en zitting) x € 837 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), zie Besluit proceskosten bestuursrecht.