ECLI:NL:GHDHA:2024:1644 - Gerechtshof Den Haag - 1 oktober 2024
Arrest
Arrest inhoud
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Zaaknummer : 200.324.338/01
beschikking van 1 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: [verzoekster], advocaat: mr. D. Müskens te Dordrecht,
tegen
Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis,
gevestigd te Dordrecht, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: het ASz, advocaat: mr. D.I.M.E. Hermans te ‘s- Hertogenbosch.
De zaak in het kort
[verzoekster] verzoekt afschrift van dan wel inzage in bescheiden van het ASz. Het hof wijst dit verzoek af omdat [verzoekster] daarbij geen rechtmatig belang heeft.
Het geding
-
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
-
Op 22 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
-
Deze zaak hangt samen met de zaak bij dit hof met nummer 200.324.481/01 (hierna: de hoofdzaak). Partijen hebben erin toegestemd dat hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, moet worden geacht naar voren te zijn gebracht in de beide zaken. In de hoofdzaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster] tegen een door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de g-grond. In dat hoger beroep verzoekt [verzoekster] – samengevat – de arbeidsovereenkomst te herstellen en als dat niet kan om toekenning van een billijke vergoeding. In de hoofdzaak wordt vandaag uitspraak gedaan. Het hof zal om proceseconomische redenen in deze beschikking verwijzen naar wat het hof in de hoofdzaak heeft geoordeeld, zonder dat hierna te citeren. Doel van die verwijzingen is wat in de beschikking van de hoofdzaak is overwogen deel te laten zijn van onderhavige beschikking.
Feiten
- Het gaat in deze zaak om de feiten genoemd in r.o. 4.1 tot en met 4.28 in de hoofdzaak.
Verzoeken
- In het verzoekschrift heeft [verzoekster] een verzoek gedaan (1) tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en (2) tot afgifte van, dan wel inzage in een aantal bescheiden van het ASz (art. 843a Rv), een en ander met een proceskostenveroordeling van het ASz. Het eerste verzoek is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken. Het hof zal dan ook uitsluitend het tweede verzoek en de proceskostenveroordeling beoordelen.
De beoordeling van het verzoek
-
Het verzoek ex art. 843a Rv betreft, na wijziging daarvan, de volgende stukken:
-
Art. 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van art. 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad aan te tonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen
[1] . -
Het hof zal de verzoeken van [verzoekster] afwijzen om de volgende redenen.
-
[verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat de in het verzoekschrift genoemde stukken duidelijkheid zullen bieden over de gegrondheid van het door het ASz gedane verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, doordat deze mogelijk een ander licht zullen werpen op de vraag of er sprake was van een voldragen ontslaggrond. Tevens, aldus [verzoekster] in het verzoekschrift, zullen deze bescheiden duidelijkheid kunnen bieden over de vraag of het ASz in het kader van het eindigen van het dienstverband ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten.
-
Het verzoek a) heeft betrekking op de door justitie genomen sepotbeslissing inzake de aangifte van [verzoekster] jegens Taks. In de hoofdzaak heeft [verzoekster] niet aangevoerd dat deze kwestie in causaal verband staat met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat is ook in deze zaak niet aangevoerd. Dit causaal verband is ook anderszins niet aannemelijk. [verzoekster] heeft daarom geen rechtmatig belang bij afgifte van, dan wel inzage in deze stukken.
-
De verzoeken b) en c) hebben betrekking op de klachtprocedure, die is behandeld door Bezemer & Schubad. In r.o. 39 van de beschikking in de hoofdzaak is (onder meer) geoordeeld dat de zorgvuldigheid van de klachtafhandeling in het midden kan blijven omdat, wat daar inhoudelijk ook van zij, een causaal verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontbreekt. Dat geldt ook voor de correspondentie waarop het verzoek ziet. Niet in de hoofdzaak en niet in deze zaak is door [verzoekster] onderbouwd dat die verklaringen en brieven in causaal verband staan met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook hier geldt dat dit causaal verband ook anderszins niet aannemelijk is. Bij afgifte van, dan wel inzage in deze stukken ontbreekt daarom een rechtmatig belang.
-
Bij deze uitkomst past dat [verzoekster] in de proceskosten van het ASz wordt veroordeeld. Het ASz heeft verzocht om toekenning van een integrale proceskostenveroordeling. Het hof wijst deze vordering af. Toewijzing van de werkelijke proceskosten is slechts bij uitzondering mogelijk, zoals wanneer er sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure
[2] . Van deze buitengewone omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
Beslissing
Het hof:
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, R.J.F. Thiessen en M.B. Kerkhof en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.
ECLI:NL:HR:2020:1251.
ECLI:NL:HR:2012:BV7828