ECLI:NL:GHDHA:2019:3985 - Gerechtshof Den Haag - 5 april 2019
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
(…)"
Geschil en standpunten
4.1.
In hoger beroep is, in zoverre net als voor de Rechtbank, in geschil of belanghebbende ter bestrijding van de naheffingsaanslag de herkomst van de aangetroffen inhoud van de slobtanks voldoende heeft aangetoond.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling
5.1.
Het Hof komt tot een andere afweging dan de Rechtbank. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel, gelet op het geheel van voorhanden zijnde gegevens en in aanmerking nemend dat door de diversiteit van de achtereenvolgens vervoerde lading de aanwezigheid van restlading in de slobtanks van het schip gebruikelijk is, en voorts dat het ook volgens de Inspecteur volstrekt aannemelijk is en geen twijfel lijdt dat het in casu gaat om restlading die is ontstaan bij het lossen van het schip, voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat met betrekking tot de in de slobtanks aangetroffen hoeveelheden vloeistof sprake is van (gebruikelijke) restlading. De aanwezige restlading laat zich verklaren doordat belanghebbende niet steeds direct in staat is die meteen af te geven, omdat bij veel terminals niet wordt toegestaan leidingen leeg te blazen dan wel binnen het schip terug te pompen en omdat niet altijd restlading voorhanden is die verenigbaar is met de reguliere lading in de gewone ladingtanks van het schip.
5.2.
Steun voor zijn oordeel vindt het Hof in het bijzonder in de als zodanig niet weersproken en ook geloofwaardig te achten uiteenzetting in de pleitnota van belanghebbende en in het exposé van de Staatssecretaris van Financiën over restlading in het Besluit van 27 mei 2005, nr. B/CPP 2005/589M (Mededeling 61). Volgens de staatssecretaris ontstaat restlading namelijk doordat bij lossing van tankschepen het vaak technisch en commercieel niet haalbaar is een schip volledig te lossen. Het desbetreffende begeleidende document wordt wel voor de totale hoeveelheid door de ontvangende partij voor ontvangst afgetekend. Het is in de tankvaart gebruikelijk op twee manieren met restlading om te gaan:
(ii) als de volgende reis een product wordt vervoerd dat niet verenigbaar is met de restlading, wordt de restlading op de terugreis met behulp van het nalenssysteem van het schip in een slobtank gepompt. De restlading uit de slobtank wordt bij de eerstvolgende lading gepompt waarmee de restlading verenigbaar is.
5.3.
Ter zitting heeft de Inspecteur, daarnaar gevraagd, verklaard dat niet is uit te sluiten dat de in de slobtanks aanwezige hoeveelheden vloeistof als restlading zijn aan te merken, maar dat belanghebbende dat niet kan aantonen, in het bijzonder niet omdat aan de hand van een aan boord aanwezig ladingboek geleverd bewijs ontbreekt. Het Hof volgt de Inspecteur niet. In het licht van de concrete bedoeling en tekstuele inhoud van de aanwijzingen in Mededeling 61 kan belanghebbende niet worden tegengeworpen dat hij niet beschikt over een aldaar vermeld ladingboek, te meer nu het beleidsbesluit om onbekende redenen op het moment van de controle niet openbaar is (gemaakt) en destijds bij belanghebbende ook niet bekend was, de basis en/of aanknopingspunten van de gegeven voorschriften gedeeltelijk - belanghebbende meldt dat ook - niet van kracht zijn (geworden) en belanghebbende in elk geval moet worden geacht, gelet op het overwogene in 5.1, materieel te voldoen aan de door de staatssecretaris in verband met de geconstateerde bewijsproblemen in het besluit neergelegde, ten opzichte van de wettelijke voorwaarden, afgezwakte eisen.
5.4.
Opmerking verdient dat de Inspecteur op de zitting, daarnaar gevraagd, te kennen heeft gegeven dat er geen enkele aanwijzing is dat belanghebbende de in de slobtanks aanwezige hoeveelheden olie commercieel afzet.
5.5.
Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierechten
6.1.
Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt het Hof vast op in totaal € 2.556: 2 punten à € 254 voor bezwaar en 4 punten à € 512 voor beroep en hoger beroep, met een wegingsfactor van 1. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
De Inspecteur dient de griffierechten van in totaal € 423 (€ 170 + € 253) aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
De uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, J.T. Sanders en U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 5 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.