ECLI:NL:GHARL:2025:6027 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 30 september 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem nummer BK-ARN 23/3130 uitspraakdatum: 30 september 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
**[belanghebbende]**te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2023, nummer ARN 22/1441, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteurvan deBelastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.957.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.895 en vergoedingen voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 500, € 2.266 en € 184.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.
1.7. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.8. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] , mr. [naam3] en [naam4] verschenen. 2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 8 februari 2021 in Duitsland een Mercedes GLC-klasse, 43 AMG 4Matic (hierna: de auto) gekocht voor € 36.554 (excl. btw).
2.2. Belanghebbende heeft voor de auto op aangifte een bedrag van € 7.078 aan BPM voldaan. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd waarin de schade is gecalculeerd op € 16.251. Deze schade is voor 72%, ofwel € 11.701, in mindering gebracht op de volgens een koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde.
2.3. De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ laten doen door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 2.957.
2.4. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.895, omdat voor de handelsinkoopwaarde kan worden uitgegaan van de koerslijst Eurotax, waarbij rekening mag worden gehouden met de factoren ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’. Voor het overige heeft de Rechtbank overwogen dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM de consumentenprijs (= historische nieuwprijs) kan worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 189 gr/km) is verschuldigd. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van waardevermindering wegens schade, aldus de Rechtbank. De naheffingsaanslag is als volgt berekend:
3 Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Belanghebbende betoogt in hoger beroep: i) dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto (met een CO2-uitstoot van 199 gr/km) is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 189 gr/km) is verschuldigd; ii) dat de Inspecteur op grond van het vertrouwensbeginsel niet het standpunt kan innemen dat de gebruikte koerslijst niet kan dienen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde omdat de daarin vermelde referentieauto een lagere CO2-uitstoot heeft; en iii) dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met € 11.701 wegens meer dan normale gebruiksschade.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank een te lage proceskostenvergoeding voor bezwaar heeft toegekend.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend wat betreft de beslissing over de bezwaarkostenvergoeding.
4 Beoordeling van het geschil
Historische nieuwprijs; BPM van te registreren auto
4.1. Ter bepaling van de historische nieuwprijs moet in aanmerking worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen.
Handelsinkoopwaarde; invloed van hogere CO2-uitstoot
4.2. Om de werkelijke waarde(daling) van de te registreren auto zo goed mogelijk te benaderen, moet volgens de Inspecteur in dat geval ook de handelsinkoopwaarde naar boven worden bijgesteld. De in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is namelijk gebaseerd op een referentievoertuig met een CO2-uitstoot van 189 gr/km, terwijl de te registreren auto een CO2-uitstoot van 199 gr/km heeft.
4.3. Naar het oordeel van het Hof is, gelijk de Inspecteur heeft betoogd, een afwijkende CO2-uitstoot een verschil dat in aanmerking moet worden genomen ten opzichte van de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig
4.4. Indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur gemotiveerd de door de belastingplichtige verdedigde vermindering (afschrijving) betwist, ligt het op de weg van de belastingplichtige om de feiten aannemelijk te maken die deze vermindering meebrengen.
4.5. Ter onderbouwing van zijn stelling dat een hogere CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, heeft belanghebbende erop gewezen – hetgeen door de Inspecteur niet is betwist – dat de gebruikte koerslijst geen voorzieningen heeft ingebouwd die een koppeling maken tussen opties en de bijbehorende CO2-uitstoot. Dit brengt mee dat in deze koerslijst de catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde wel stijgen door het opvoeren van opties, maar dat de CO2-uitstoot daardoor niet meebeweegt. Ook andersom zal een handmatige aanpassing van de CO2-uitstoot op zichzelf geen gevolgen hebben voor de handelsinkoopwaarde, deze blijft namelijk gebaseerd op de ‘norm-uitstoot’ die standaard in het systeem staat, in plaats van de daadwerkelijke uitstoot van de auto, aldus belanghebbende*.* Dit betekent volgens belanghebbende echter niet, dat de getoonde handelsinkoopwaarde niet is gekoppeld aan de getoonde referentieauto inclusief de waarde van de toegevoegde opties. Dit impliceert dat de handelsinkoopwaarde dus in werkelijkheid ook is gekoppeld aan de hogere CO2-uitstoot, alleen is dit niet zichtbaar in de koerslijst, aldus belanghebbende.
4.6. Uit deze toelichting zou kunnen worden afgeleid dat de getoonde handelsinkoopwaarde ook behoort bij een CO2-uitstoot die overeenstemt met de extra opties of andere uitvoering, waardoor de in koerslijst getoonde referentieauto in werkelijkheid dezelfde CO2-uitstoot heeft als de te registreren auto, hoewel een lagere CO2-uitstoot is weergegeven.
4.7. Anderzijds zou uit deze toelichting ook kunnen worden afgeleid dat als de handelsinkoopwaarde in de koerslijst is gebaseerd op een zogenoemde ‘norm-uitstoot’, en deze waarde niet meebeweegt als handmatig een hogere CO2-uitstoot wordt ingevoerd, de koerslijst niet de auto met een hogere CO2-uitstoot waardeert. Dit zou kunnen meebrengen dat het eveneens in de koerslijst weergegeven bedrag aan rest-BPM te laag is als deze rest-BPM niet is afgeleid van het (hogere) bedrag aan historische BPM dat voor de auto met een hogere CO2-uitstoot verschuldigd zou zijn geweest. Als in de koerslijst de hoogte van de handelsinkoopwaarde mede is gebaseerd op de berekende rest-BPM, dan kan belanghebbende niet in zijn standpunt worden gevolgd. Belanghebbende heeft de werking van de koerslijst op dit punt evenwel niet nader toegelicht.
4.8. Gelet op de uiteenlopende gevolgtrekkingen die kunnen worden verbonden aan belanghebbendes toelichting, bestaat er bij het Hof een zodanige twijfel over het door belanghebbende gestelde, dat dit gelet op de toegepaste bewijslastverdeling (zie 4.4), ten nadele werkt van belanghebbende. Dit betekent dat het Hof ervan uitgaat dat de hogere CO2-uitstoot van de te registreren auto een zodanige invloed heeft op de handelsinkoopwaarde dat ondanks de hogere historische nieuwprijs het afschrijvingspercentage daardoor niet wijzigt.
Handelsinkoopwaarde; vertrouwensbeginsel
4.9. Aan het voorgaande doet niet af dat de Inspecteur in zijn kennisgeving van de naheffingsaanslag van 21 februari 2021 heeft opgemerkt dat de afschrijving en daarmee de handelsinkoopwaarde van de auto wordt bepaald aan de hand van de door DRZ gebruikte koerslijst. Belanghebbende betoogt dat door deze uitlating op grond van het vertrouwensbeginsel de Inspecteur niet nadien het standpunt kan innemen dat deze koerslijst niet kan dienen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde omdat de daarin vermelde referentieauto een lagere CO2-uitstoot heeft.
4.10. Dit betoog kan niet slagen. Het staat de Inspecteur in beginsel vrij in een gerechtelijke procedure ter ondersteuning van de door hem opgelegde naheffingsaanslag een ander standpunt in te nemen dan hij voorheen heeft ingenomen. Verder staat het partijen, en dus ook de Inspecteur, vrij om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden die zij dienstig achten. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt onderscheidenlijk verweer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde
4.11. Bovendien kan het betoog om een andere reden niet slagen. De Inspecteur heeft zich in de kennisgeving uitgelaten over het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage. Op dit percentage is de Inspecteur nadien niet teruggekomen. Dat deze afschrijving is bepaald aan de hand van de door DRZ gebruikte koerslijst, brengt niet mee dat de Inspecteur wat betreft de handelsinkoopwaarde is gebonden aan deze koerslijst indien nadien door beide partijen wordt afgeweken van de catalogusprijs die volgt uit deze koerslijst.
Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met schade
4.12. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade. In hoger beroep heeft belanghebbende zijn standpunt niet nader onderbouwd. Het Hof ziet geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan dat van de Rechtbank.
Bezwaarkostenvergoeding
4.13. Beide partijen hebben gelet op het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, eensluidend verklaard dat de Rechtbank wat betreft de bezwaarkostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van de ‘lage’ puntwaarde uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
4.14. Bij de berekening van de bezwaarkostenvergoeding moet worden uitgegaan van de ‘hoge’ puntwaarde in bezwaar. Berekend naar het tarief van 2025 beloopt de vergoeding van de bezwaarkosten € 1.294 (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 647). De voor de beroepsfase toegekende proceskostenvergoeding van € 1.674 is niet in geschil.
Slotsom Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.
5 Griffierecht en proceskosten
5.1. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu belanghebbende op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld, past het Hof op grond van artikel 2 lid 2 Bpb een zodanige matiging toe dat de vergoeding wordt vastgesteld op € 400.
5.2. Het Hof ziet eveneens aanleiding voor vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 274.
6 Beslissing
Het Hof:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan **de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.**Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.
Vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3.
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.
HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3.
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.
Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3011, r.o. 4.11.
HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786, r.o. 3.1.