Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:6014 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 30 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:601430 september 2025

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem nummer BK-ARN 23/1346 uitspraakdatum: 30 september 2025

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] BVte [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2023, nummer AWB 21/4830, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteurvan deBelastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.021.

1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.

1.7. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.8. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] , mr. [naam3] en [naam4] verschenen.

2 Feiten

2.1. Belanghebbende heeft op 9 november 2020 in Duitsland een Range Rover Evoque 2.0 D150 AWD (hierna: de auto) gekocht voor € 36.637 (excl. btw).

2.2. Belanghebbende heeft voor de auto op aangifte een bedrag van € 9.599 aan BPM voldaan. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd waarin schade is gecalculeerd op € 4.270. Deze schade is volledig in mindering gebracht op de op basis van een koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde.

2.3. De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ laten doen door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd die als volgt is berekend:

2.4. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd. In dat verband heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM de consumentenprijs (= historische nieuwprijs) kan worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 178 gr/km) is verschuldigd. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van waardevermindering wegens schade, aldus de Rechtbank.

3 Geschil

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2. Belanghebbende betoogt in hoger beroep: i) dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto (met een CO2-uitstoot van 179 gr/km) is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 178 gr/km) is verschuldigd; ii) dat de Inspecteur op grond van het vertrouwensbeginsel niet het standpunt kan innemen dat de gebruikte koerslijst niet kan dienen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde omdat de daarin vermelde referentieauto een lagere CO2-uitstoot heeft; iii) dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met € 4.270 wegens meer dan normale gebruiksschade; en iv) dat wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep een schadevergoeding moet worden toegekend.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

Historische nieuwprijs; BPM van te registreren auto

4.1. Ter bepaling van de historische nieuwprijs moet in aanmerking worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen.[1] Het gelijk op dit punt is daarom aan belanghebbende.

Handelsinkoopwaarde; invloed van hogere CO2-uitstoot

4.2. Om de werkelijke waarde(daling) van de te registreren auto zo goed mogelijk te benaderen, moet volgens de Inspecteur in dat geval ook de handelsinkoopwaarde naar boven worden bijgesteld. De in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is namelijk gebaseerd op een referentievoertuig met een CO2-uitstoot van 178 gr/km, terwijl de te registreren auto een CO2-uitstoot van 179 gr/km heeft.

4.3. Naar het oordeel van het Hof is, gelijk de Inspecteur heeft betoogd, een afwijkende CO2-uitstoot een verschil dat in aanmerking moet worden genomen ten opzichte van de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig.[2] Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een hogere CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed op de handelsinkoopwaarde zal hebben. Die hogere CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door een andere – over het algemeen duurdere – uitrusting of uitvoering.[3]

4.4. Indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur gemotiveerd de door de belastingplichtige verdedigde vermindering (afschrijving) betwist, ligt het op de weg van de belastingplichtige om de feiten aannemelijk te maken die deze vermindering meebrengen.[4] Naar het oordeel van het Hof brengt deze bewijsregel mee dat de belastingplichtige – in geval van betwisting – het bewijs dient te leveren dat een afwijkende CO2-uitstoot niet leidt tot een hogere handelsinkoopwaarde en dus een lager afschrijvingspercentage van de te registreren auto. Een dergelijke verdeling van de bewijslast ligt te meer voor de hand nu als uitgangspunt heeft te gelden dat een afwijkende CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed zal hebben op de handelsinkoopwaarde. De partij die stelt dat dit uitgangspunt niet opgaat, zoals belanghebbende doet, dient de daarvoor relevante feiten en omstandigheden aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken.[5] Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.

4.5. Ter onderbouwing van haar stelling dat een hogere CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, heeft belanghebbende erop gewezen – hetgeen door de Inspecteur niet is betwist – dat de gebruikte koerslijst geen voorzieningen heeft ingebouwd die een koppeling maken tussen opties en de bijbehorende CO2-uitstoot. Dit brengt mee dat in deze koerslijst de catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde wel stijgen door het opvoeren van opties, maar dat de CO2-uitstoot daardoor niet meebeweegt. Ook andersom zal een handmatige aanpassing van de CO2-uitstoot op zichzelf geen gevolgen hebben voor de handelsinkoopwaarde, deze blijft namelijk gebaseerd op de ‘norm-uitstoot’ die standaard in het systeem staat, in plaats van de daadwerkelijke uitstoot van de auto, aldus belanghebbende*.* Dit betekent volgens belanghebbende echter niet, dat de getoonde handelsinkoopwaarde niet is gekoppeld aan de getoonde referentieauto inclusief de waarde van de toegevoegde opties. Dit impliceert dat de handelsinkoopwaarde dus in werkelijkheid ook is gekoppeld aan de hogere CO2-uitstoot, alleen is dit niet zichtbaar in de koerslijst, aldus belanghebbende.

4.6. Uit deze toelichting van belanghebbende zou kunnen worden afgeleid dat de getoonde handelsinkoopwaarde ook behoort bij een CO2-uitstoot die overeenstemt met de extra opties of andere uitvoering, waardoor de in de koeslijst getoonde referentieauto in werkelijkheid dezelfde CO2-uitstoot heeft als de te registreren auto, hoewel een lagere CO2-uitstoot is weergegeven.[6] Bij een dergelijke gevolgtrekking zou belanghebbende kunnen worden gevolgd in haar standpunt.

4.7. Anderzijds zou uit deze toelichting ook kunnen worden afgeleid dat als de handelsinkoopwaarde in de koerslijst is gebaseerd op een zogenoemde ‘norm-uitstoot’, en deze waarde niet meebeweegt als handmatig een hogere CO2-uitstoot wordt ingevoerd, de koerslijst niet de auto met een hogere CO2-uitstoot waardeert. Dit zou kunnen meebrengen dat het eveneens in de koerslijst weergegeven bedrag aan rest-BPM te laag is, als deze rest-BPM niet is afgeleid van het (hogere) bedrag aan historische BPM dat voor de auto met een hogere CO2-uitstoot verschuldigd zou zijn geweest. Als in de koerslijst de hoogte van de handelsinkoopwaarde mede is gebaseerd op de berekende rest-BPM, dan kan belanghebbende niet in haar standpunt worden gevolgd. Belanghebbende heeft de werking van de koerslijst op dit punt evenwel niet nader toegelicht.

4.8. Gelet op de uiteenlopende gevolgtrekkingen die kunnen worden verbonden aan belanghebbendes toelichting, bestaat er bij het Hof een zodanige twijfel over het door belanghebbende gestelde, dat dit gelet op de toegepaste bewijslastverdeling (zie 4.4), ten nadele werkt van belanghebbende. Dit betekent dat het Hof ervan uitgaat dat de hogere CO2-uitstoot van de te registreren auto een zodanige invloed heeft op de handelsinkoopwaarde dat ondanks de hogere historische nieuwprijs het afschrijvingspercentage daardoor niet wijzigt.

Handelsinkoopwaarde; vertrouwensbeginsel

4.9. Aan het voorgaande doet niet af dat de Inspecteur in zijn kennisgeving van de naheffingsaanslag van 18 februari 2021 heeft opgemerkt dat de afschrijving en daarmee de handelsinkoopwaarde van de auto wordt bepaald aan de hand van de door DRZ gebruikte koerslijst. Belanghebbende betoogt dat door deze uitlating op grond van het vertrouwensbeginsel de Inspecteur niet nadien het standpunt kan innemen dat deze koerslijst niet kan dienen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde omdat de daarin vermelde referentieauto een lagere CO2-uitstoot heeft.

4.10. Dit betoog kan niet slagen. Het staat de Inspecteur in beginsel vrij in een gerechtelijke procedure ter ondersteuning van de door hem opgelegde naheffingsaanslag een ander standpunt in te nemen dan hij voorheen heeft ingenomen. Verder staat het partijen, en dus ook de Inspecteur, vrij om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden die zpij dienstig achten. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt onderscheidenlijk verweer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde.[7] Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

4.11. Bovendien kan het betoog om een andere reden niet slagen. De Inspecteur heeft zich in de kennisgeving uitgelaten over het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage. Op dit percentage is de Inspecteur nadien niet teruggekomen. Dat deze afschrijving is bepaald aan de hand van de door DRZ gebruikte koerslijst, brengt niet mee dat de Inspecteur wat betreft de handelsinkoopwaarde is gebonden aan deze koerslijst indien nadien door beide partijen wordt afgeweken van de catalogusprijs die volgt uit deze koerslijst.

Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met schade

4.12. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade. In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunt niet nader onderbouwd. Het Hof ziet geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan dat van de Rechtbank.

Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn

4.13. Wordt voor het eerst in hoger beroep verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijving van de redelijke termijn, zoals in het onderhavige geval, dan moet de totale procedure tot de onderhavige uitspraak in hoger beroep in ogenschouw worden genomen.[8]

4.14. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als het gerechtshof niet binnen vier jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Indien het financiële belang van de procedure, zoals in het onderhavige geval, meer bedraagt dan € 1.000,[9] wordt voor het bedrag aan schadevergoeding uitgegaan van een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

4.15. Vast staat dat het bezwaarschrift op 22 april 2021 door de Inspecteur is ontvangen en dat in september 2025 onderhavige uitspraak in hoger beroep is gedaan. Dit brengt een overschrijding van de redelijke termijn mee van circa vijf maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding te worden berekend op € 500.

4.16. De overschrijding kan volledig worden toegerekend aan de fases van beroep en hoger beroep, zodat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade.

Slotsom De uitspraak van Rechtbank wordt gehandhaafd. Gelet daarop is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

5.1. Omdat het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is, wordt uitsluitend een vergoeding van proceskosten toegekend voor de proceshandelingen die samenhangen met het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.[10] Bij de berekening van die vergoeding wordt een wegingsfactor 0,25 gehanteerd. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 454 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 907). Voor een vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten is geen aanleiding nu de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de Rechtbank volledig in stand zijn gebleven.

5.2. Nu het hoger beroep ongegrond is verklaard, wordt geen griffierecht vergoed.[11]

6 Beslissing

Het Hof:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan **de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.**Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

  1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.4.

Vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.

HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.

Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3011, r.o. 4.11.

HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786, r.o. 3.1.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.3.

HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.

HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1338, r.o. 3.2.

HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1.


Voetnoten

HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.4.

Vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.

HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.

Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3011, r.o. 4.11.

HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786, r.o. 3.1.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.3.

HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.

HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1338, r.o. 3.2.

HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1.