ECLI:NL:GHARL:2024:5307 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 20 augustus 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof (herroepingsprocedure): 200.334.424 zaaknummer gerechtshof (hoger beroep): 200.318.526
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
1 [appellant] en
2. [appellante] die beiden wonen in [woonplaats1] eisers in het geding tot herroeping hierna samen: [appellanten] advocaat: mr. P.A. Visser
tegen
1 [geïntimeerde1] en
2. [geïntimeerde2] die beiden wonen in [woonplaats2] gedaagden in het geding tot herroeping hierna samen: [geïntimeerden] advocaat: mr. L.W. van de Wetering
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1. Naar aanleiding van het arrest van 5 maart 2024 heeft op 26 juni 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
2 De kern van de zaak
2.1. Partijen waren tot april/mei 2024 buren van elkaar. Tussen partijen is op enig moment onenigheid ontstaan over de vraag waar de grens tussen hun percelen ligt. De rechtbank Gelderland heeft (in het deelvonnis van 3 augustus 2022) de vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld met betrekking tot (samengevat) de grens tussen de percelen, afgewezen. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld van dit deelvonnis. Het hof heeft bij eindarrest van 5 september 2023 de vorderingen van [geïntimeerden] (grotendeels) toegewezen en de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
2.2. [appellanten] hebben een herzieningsverzoek (het hof leest: herroepingsverzoek) ingediend bij het hof en vorderen vernietiging van het arrest van 5 september 2023. Tijdens de zitting bij het hof van 26 juni 2024 heeft de advocaat van [appellanten] toegelicht dat hij in plaats van vernietiging, herroeping van dit arrest vordert, zodat het hof daar ook van uitgaat. [appellanten] vorderen daarnaast veroordeling van [geïntimeerden] in de reële proceskosten.
2.3. [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat het herroepingsverzoek moet worden afgewezen. Zij vorderen veroordeling van [appellanten] in de reële proceskosten.
3 Het oordeel van het hof
De beslissing
3.1. Het hof komt tot het oordeel dat het herroepingsverzoek niet slaagt omdat er geen sprake is van bedrog in de zin van art. 382 sub a Rv. De vordering van [geïntimeerden] tot veroordeling van [appellanten] in de reële proceskosten wijst het hof af. Het hof licht dit oordeel hierna toe. Het hof zal eerst de achtergrond van het geschil nog schetsen.
Achtergrond geschil
3.2. Partijen hebben beiden in 2019 bouwgrond van een projectontwikkelaar gekocht. Op 28 november 2019 zijn de percelen van [appellanten] (perceel 2247) en van [geïntimeerden] (perceel 2246) ingemeten naar aanleiding van de door de projectontwikkelaar aangevraagde splitsing. Dit heeft geleid tot het relaas van bevindingen van die datum, met nummer 821 (hierna: Relaas van bevindingen 821). Op 27 september 2021 heeft in opdracht van [geïntimeerden] een grensreconstructie plaatsgevonden door het kadaster. De bevindingen hiervan zijn weergegeven in het relaas van bevindingen 846 (hierna: Relaas van bevindingen 846). Na het arrest van 5 september 2023 hebben [appellanten] opdracht gegeven aan een landmeter om de grens zichtbaar te maken. Toen is aan het licht gekomen dat het Relaas van bevindingen 846 niet overeenkwam met het Relaas van bevindingen 821. Op 16 november 2023 heeft het kadaster in aanwezigheid van partijen de grenspunten nogmaals uitgezet en aangewezen aan partijen. Dit is weergegeven in het relaas van bevindingen van die datum met nummer 874. Hieruit blijkt dat op het Relaas van bevindingen 846 het ‘knikpunt’ in de grens tussen de percelen 2246 en 2247 niet goed was uitgezet. Het kadaster heeft bij brief van 5 januari 2024 bevestigd dat: “na onderzoek is gebleken dat de grens[in 2021, toevoeging hof] niet juist is uitgezet in het terrein”.
Juridisch kader herroeping (art. 382 Rv.)
3.3. Op grond van artikel 384 Rv moet een vordering tot herroeping worden ingesteld bij de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Dat was in dit geval het hof. Het rechtsmiddel moet ingevolge artikel 383 lid 1 Rv worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. Ook aan dit vereiste is voldaan, omdat de vordering is ingesteld binnen drie maanden nadat het hof eindarrest heeft gewezen.
3.4. Het hof dient te beoordelen of er een grondslag bestaat om het op 5 september 2023 tussen partijen gewezen (in kracht van gewijsde gegane) eindarrest van het hof te herroepen. Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel, in die zin dat het terughoudend wordt toegepast en wel in situaties waarin een ernstige inbreuk op de rechtvaardigheid moet worden gerepareerd. De achtergrond hiervan is dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een rechtsstrijd tussen partijen binnen afzienbare termijn ten einde moet komen. Om die reden kan een onjuist geachte uitspraak in beginsel niet anders dan door het aanwenden van een normaal rechtsmiddel worden aangetast. Wanneer zo’n rechtsmiddel niet wordt aangewend, is de uitspraak onherroepelijk en bindt deze de betrokken partijen. De rechterlijke beslissingen kunnen dan niet meer opnieuw ter discussie worden gesteld.
3.5. Alleen in de gevallen die in artikel 382 Rv zijn opgesomd, staat het buitengewone rechtsmiddel van herroeping open. Op grond van deze bepaling is herroeping alleen mogelijk indien sprake is van (kort gezegd) bedrog, valsheid van stukken of achterhouding van stukken. Het enkel later vinden of ter beschikking komen van nader bewijs of nieuwe ondersteunende feiten, levert geen grond op om de eenmaal afgesloten procedure weer te kunnen openen.
Herroepingsgrond bedrog (art. 382 sub a Rv)
3.6. [appellanten] beroepen zich in hun herroepingsverzoek in dit geding alleen op de grondslag bedrog, zoals ook desgevraagd door de advocaat van [appellanten] nog tijdens de zitting bij het hof van 26 juni 2024 is bevestigd. Volgens hen is er sprake van bedrog omdat:
[geïntimeerden] hebben daarmee volgens [appellanten] bewust incomplete stukken overgelegd dan wel bewust zaken verzwegen. Zij hebben het hof onjuist voorgelicht, dan wel heeft het hof onvolledige en onjuiste informatie gehad terwijl [geïntimeerden] deze onjuistheid of onvolledigheid kenden of behoorden te kennen.
3.7. [geïntimeerden] voeren verweer. Er is volgens hen bij de grensreconstructie in 2021 (Relaas van bevindingen 846) één punt niet goed uitgezet, maar dit is een fout van het kadaster geweest. Volgens hen dient de onderhavige herroepingsprocedure geen enkel doel, omdat het oordeel van het hof (te weten dat de kadastrale grens de juridische grens is) niet wordt veranderd door het gegeven dat er een punt niet goed is uitgezet bij de grensreconstructie uit 2021.
3.8. Het hof stelt voorop dat het begrip ‘bedrog’ in artikel 382 sub a Rv ruim moet worden uitgelegd en een ruimere strekking heeft dan bedrog als vernietigingsgrond in het overeenkomstenrecht (artikel 3:44 BW). Van bedrog is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de wederpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.
3.9. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van door [geïntimeerden] gepleegd bedrog in de procedure. Uit de door [geïntimeerden] (op een usb stick) overgelegde e-mail van het kadaster d.d. 16 december 2021 volgt dat er geen coördinatenlijst bij het veldwerk van splitsing (Relaas van bevindingen 821) is toegezonden aan [geïntimeerden] . Zij hebben dit Relaas van bevindingen 821 vervolgens, zonder coördinatenlijst, ingebracht in de procedure in eerste aanleg
3.10. [appellanten] verwijten [geïntimeerden] daarnaast dat tijdens de descente en aansluitende mondelinge behandeling in hoger beroep van 25 mei 2023 bewust onjuist is verklaard, omdat de advocaat van [geïntimeerden] volgens hen heeft gezegd dat de coördinatenstelsels van het veldwerk (Relaas van bevindingen 821) identiek zijn aan de coördinatenstelsels van de grensreconstructie (Relaas van bevindingen 846). Het hof volgt [appellanten] hier niet in. In het proces-verbaal staat het volgende opgenomen:
“Raadsheer-commissaris: Over de grensreconstructie uit 2021. Klopt het dat de grensconstructie die plaatsvond in 2021 verwijst naar het veldwerk van de splitsing? Dus, met andere woorden, komen deze bevindingen overeen?
Mr. Visser: Ik denk het niet, want het pand van [geïntimeerde2] is anders gepositioneerd dan waar die hoorde te staan.
Raadsheer-commissaris: Maar in de reconstructie wordt verwezen naar het veldwerk nummer 821, en dat verwijst naar het relaas van bevindingen van 28 november 2019?
Mr. Visser: Ja, het lijkt er wel op dat dat dan als uitgangspunt is genomen.
Mr. Van de Wetering: Ja, dat is hetzelfde. Met het veldwerk is de grens vastgesteld en met de reconstructie is het inzichtelijk gemaakt naar aanleiding van de splitsing. Het veldwerk geeft alleen de grenzen aan en niet hoe een huis gepositioneerd is.”
3.11. De advocaat van [geïntimeerden] heeft - anders dan [appellanten] betogen - geen verklaring afgelegd dat er sprake is van identieke coördinatenstelsels. Uit de hiervoor geciteerde passage blijkt dat er - op een specifieke vraag van de raadsheer-commissaris of de grensreconstructie uit 2021 verwijst naar het veldwerk nummer 821 - door de advocaat van [geïntimeerden] is verklaard dat dat “hetzelfde” is. Daarmee is naar het oordeel van hof niet anders bedoeld dan dat bij de reconstructie werd uitgegaan van het veldwerk dat ten grondslag ligt aan het Relaas van bevindingen 821. Ook mr. Visser leek hier, gelet op zijn verklaring in het proces-verbaal, van uit te gaan. Dat de uitgezette punten van de grensreconstructie (Relaas van bevindingen 846) normaal gesproken overeen zouden moeten komen met de grenspunten van het veldwerk (Relaas van bevindingen 821), wordt ook bevestigd door het kadaster
3.12. Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat van bedrog aan de zijde van [geïntimeerden] geen sprake is. Het herroepingsverzoek wordt daarom afgewezen.
Geen belang
3.13. Het hof overweegt ten overvloede dat [appellanten] geen (voldoende) belang bij hun verzoek tot herroeping hebben. Beide partijen zijn inmiddels verhuisd en de woningen zijn overgedragen aan nieuwe bewoners. Uit de leveringsakte d.d. 1 mei 2024 volgt dat [appellanten] in artikel 21 van de koopovereenkomst met de kopers zijn overeengekomen dat [appellanten] de kopers hebben geïnformeerd dat er twee bestuursrechtelijke procedures lopen: een vergunningprocedure en een procedure over de erfafscheiding aan de achterzijde van het perceel. [appellanten] zijn met deze kopers daarnaast overeengekomen dat bij een uitspraak ten nadele van [appellanten] zij de erfafscheiding aan de achterzijde voor hun rekening zullen aanpassen. Uit de akte van levering volgt niet dat [appellanten] met de kopers afspraken hebben gemaakt met betrekking tot eventuele geschillen over de grens tussen de percelen 2246 ( [geïntimeerden] ) en 2247 ( [appellanten] ). Tijdens de zitting bij het hof van 26 juni 2024 hebben [appellanten] betoogd dat zij in de koopovereenkomst wel diverse (andere) bepalingen hebben opgenomen die met zich brengen dat zij aansprakelijk zouden kunnen zijn richting de nieuwe kopers met betrekking tot eventuele geschillen over deze zijgrens, maar zij hebben deze koopovereenkomst niet in het geding gebracht. Daarmee hebben zij onvoldoende onderbouwd wat hun belang nu nog is bij heropening van de procedure bij het hof. Ook om die reden kan het verzoek niet worden toegewezen.
Proceskostenveroordeling
3.14. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in dit geding veroordelen.
3.15. [geïntimeerden] hebben verzocht om [appellanten] te veroordelen in de door [geïntimeerden] daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat deze herroepingsprocedure geen enkel doel heeft en [appellanten] geen belang hebben bij deze procedure.
3.16. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een volledige vergoedingsplicht van proceskosten denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden. Er moet dan sprake zijn van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
3.17. Bij toetsing aan deze maatstaf kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat [appellanten] door het instellen van de onderhavige vordering tot herroeping misbruik van procesrecht hebben gemaakt. Alhoewel het hof hiervoor in een ten overvloede overweging heeft geoordeeld dat [appellanten] niet (voldoende) belang hebben bij dit herroepingsverzoek, brengt dit niet mee dat zij op voorhand moesten begrijpen dat deze vordering geen kans van slagen had.
3.18. Het hof zal daarom in deze herroepingsprocedure volstaan met een veroordeling van [appellanten] in de volgens het liquidatietarief te begroten proceskosten van [geïntimeerden] . Onder die proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4 De beslissing
Het hof:
4.1. wijst de vordering van [appellanten] tot herroeping van het arrest van 5 september 2023 af;
4.2. veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 343,- aan griffierecht € 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, M. Schoemaker en E.G.D. van Dongen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.
HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162 en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:AN7890.
Productie 23 bij dagvaarding.
Productie 4 bij dagvaarding.
Vgl. de e-mail van het kadaster d.d. 9 januari 2024, productie 20 bij brief d.d. 14 juni 2024.
HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea) en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.