Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2024:2593 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 16 april 2024

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2024:259316 april 2024

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2022, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld op de zitting van 3 april 2024. De betrokkene is verschenen.De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .

De beoordeling

1. De betrokkene klaagt er in de eerste plaats over dat hij meerdere malen heeft verzocht om het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, maar dat hij dat tot op heden niet heeft ontvangen. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de (handgeschreven) aantekeningen van de zitting bij de rechtbank niet weergeven hetgeen hij tijdens de zitting heeft aangevoerd in zijn voorgelezen pleitnota, namelijk dat hij een beroep heeft gedaan op een verschoningsrecht (het hof begrijpt: overmacht).

2. Het hof stelt vast dat het dossier een afschrift bevat van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 14 juli 2022. De beslissing van de kantonrechter is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Dit afschrift is, blijkens een stempel, aan de betrokkene toegezonden op 4 augustus 2022. De betrokkene heeft in zijn aanvullend beroepschrift het afschrift meegestuurd. Er is geen ander proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank. De door de betrokkene genoemde handgeschreven aantekeningen van de zitting kunnen niet als proces-verbaal worden beschouwd.

3. Een proces-verbaal dient een zakelijke weergave te bevatten van hetgeen is voorgevallen ter zitting (zie het arrest van het hof van 9 oktober 2019, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2019:8307). Er bestaat geen verplichting voor de kantonrechter om in het procesverbaal een letterlijke en volledige weergave van de besproken argumenten op te nemen (zie het arrest van het hof van 19 maart 2020, vindplaats op rechtspraak.nl:ECLI:NL:GHARL:2020:2421). Het hof stelt vast dat het proces-verbaal naast de beslissing van de kantonrechter ook de standpunten van partijen bevat en een zakelijke weergave van wat er op de zitting is voorgevallen.

4. Indien de betrokkene wenst dat hetgeen hij naar voren brengt letterlijk in het proces-verbaal wordt opgenomen, kan hij zich bedienen van een pleitnotitie die hij kan overleggen met het verzoek die aan het proces-verbaal te hechten dan wel kan hij om akte vragen van hetgeen hij naar voren brengt. Dat in het proces-verbaal van de zitting niet alles is opgenomen dat kennelijk door de betrokkene naar voren is gebracht, komt gelet hierop voor rekening van de betrokkene en maakt niet dat niet aan de wettelijke eisen is voldaan. De klacht van de betrokkene wordt dan ook verworpen.

5. Voor zover de betrokkene klaagt over de motivering van de beslissing van de kantonrechter, overweegt het hof als volgt. De beslissing van de kantonrechter is overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wahv met redenen omkleed. De wet stelt geen nadere eisen aan de motivering en dus ook niet de eis dat op alle argumenten van de betrokkene expliciet dient te worden gereageerd. Van schending van artikel 13, tweede lid, van de Wahv door de kantonrechter is hier geen sprake.

6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 100,- voor: “als bestuurder van een personenauto/bedrijfsauto/bus een weg gebruiken ism bord C22a (geslotenverklaring milieuzone)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 14 april 2021 om 10:03 uur op de Middenweg in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

7. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal gewag gemaakt van de beslissing van de advocaat-generaal om het bedrag van de sanctie met 25 procent te matigen wegens schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Het bedrag van de sanctie is aldus gesteld op € 75,-.

8. Het hof merkt deze beslissing aan als een besluit ter vervanging van de beslissing van de officier van justitie van 11 augustus 2021, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het hoger beroep van de betrokkene mede betrekking op dit besluit.

9. De betrokkene betwist de gedraging niet, maar doet een beroep op een verschoningsgrond. Hij kon in verband met de verkeersveiligheid niet eerder keren en is hierdoor de milieuzone ingereden.

10. De gedraging is verricht. Gelet op hetgeen is aangevoerd dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten.

11. Het hof begrijpt dat de betrokkene meent dat hem van de gedraging geen verwijt kan worden gemaakt. Dit beroep slaagt echter niet. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij tijdig en op de juiste wijze anticipeert op een verkeerssituatie die hij nadert. Dat de betrokkene in verband met de verkeersveiligheid niet eerder kon keren en hierdoor de milieuzone inreed, is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Er valt dan ook niet in te zien dat de betrokkene niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof is zodoende niet gebleken van zodanige omstandigheden dat het opleggen van een sanctie niet te billijken is.

12. De beslissing van de kantonrechter kan worden bevestigd.

13. De betrokkene is met de beslissing van de advocaat-generaal, waarvan de betrokkene eerst ter zitting in hoger beroep in kennis is gesteld, in het gelijk gesteld. Het hof verwijst voor de toekenning van een proceskostenvergoeding voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep naar zijn beslissing van heden in de zaak met het nummer Wahv 200.320.869.

De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.