ECLI:NL:GHARL:2024:2515 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 15 april 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank NoordNederland van 27 juni 2023, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 400,- opgelegd voor: “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”. Volgens een registercontrole van de RDW zou deze gedraging op 16 augustus 2021 zijn verricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de verzekering wel was aangevraagd, maar dat door miscommunicatie de premie niet (tijdig) was betaald waardoor de verzekering (nog) niet actief was. De betrokkene was ervan uitgegaan dat de premie via een automatische incasso zou worden voldaan, net als al zijn andere verzekeringen. Echter, de eerste betaling van deze verzekering moest via iDEAL worden voldaan. De betrokkene heeft van zijn verzekeraar geen herinnering ontvangen en na ontvangst van de herinneringsbrief van de RDW heeft hij direct actie ondernomen en is de verzekering aangemeld. De gemachtigde verzoekt daarom het bedrag van de sanctie te matigen. Verder voert de gemachtigde aan dat de uitspraak van de kantonrechter langer dan twee jaar op zich heeft laten wachten. Daarbij wijst de gemachtigde erop dat de redelijke termijn van berechting is aangevangen met de mededeling van de RDW van 15 augustus 2021 dat de betrokkene een boete krijgt voor het niet verzekerd zijn van het voertuig. De termijn in eerste aanleg is geëindigd met de bekendmaking van de beslissing van de kantonrechter op 30 augustus 2023.
3. De gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze bepaling brengt mee dat degene aan wie een kenteken is opgegeven, voor een motorrijtuig waarvoor dat kenteken is afgegeven, een verzekering overeenkomstig deze wet moet afsluiten en in stand houden.
4. Vast staat dat de gedraging is verricht. Gelet op hetgeen is aangevoerd dient het hof te beoordelen of er redenen zijn het bedrag van de sanctie te matigen.
5. Het hof overweegt dat op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht er een zorgplicht bestaat voor kentekenhouders om een verzekering voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden. Wanneer aan deze verplichting niet wordt voldaan, is oplegging van een sanctie gerechtvaardigd. Het is vaste rechtspraak van dit hof dat het beëindigen van de dekking door de verzekeringsmaatschappij als gevolg van het uitblijven van premiebetalingen een omstandigheid is waarvan de gevolgen voor rekening van de betrokkene komen. Niet gebleken is dat van dit uitgangspunt hier moet worden afgeweken. Het hof ziet in wat namens de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding het bedrag van de sanctie te matigen.
6. De redelijke termijn van berechting vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De door de gemachtigde aangehaalde brief van de RDW van 15 augustus 2021 is niet overgelegd. Overigens zou deze brief dateren van voor de datum waarop de gedraging door de RDW is geconstateerd. Het hof gaat voor de aanvang van de redelijke termijn van berechting uit van de in het zaakoverzicht geregistreerde datum van toezending van de inleidende beschikking, te weten 6 oktober 2021.
7. De redelijke termijn van berechting in eerste aanleg eindigt met de beslissing van de kantonrechter (zie onder meer r.o. 9 van het arrest van dit hof van 17 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:416). Uit de stukken blijkt dat de kantonrechter op de openbare zitting van 27 juni 2023 onmiddellijk mondeling uitspraak heeft gedaan. Dat de gemachtigde eerst na verzending van de beslissing van de kantonrechter op 30 augustus 2023 daarvan kennis heeft genomen, maakt niet dat de redelijke termijn van berechting niet is geëindigd op 27 juni 2023.
8. Hetgeen is aangevoerd treft geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is er daarom niet.
De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.