Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2686 - Gerechtshof Amsterdam - 6 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:26866 oktober 2025

Arrest inhoud

afdeling strafrecht parketnummer: 23-000185-23 (ontneming) datum uitspraak: 6 oktober 2025

TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2023 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-997114-16 tegen de veroordeelde

[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 2.011.496,00.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 17 januari 2023 het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vastgesteld op een bedrag van € 2.011.496,00 en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van hetzelfde bedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het Openbaar Ministerie en de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2025 in de zaak 26Melogale onder meer veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk afleveren van 4 kilogram cocaïne op 8 juni 2015. Verder heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 6 oktober 2025 in de zaak 26Harlan de veroordeelde veroordeeld voor – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en het medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 9 en 12 september 2025 en 6 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering verminderd met een bedrag van € 100.000,00 (betreffende de post “cocaïne inkoop”) en gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.983.793,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de posten “cocaïne inkoop” en “scooter” niet te betrekken.

Oordeel van het hof

Grondslag van de ontnemingsvordering

In het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)’ van 4 augustus 2021 (hierna: de ontnemingsrapportage) is bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruik gemaakt van een transactieberekening. De berekening beslaat de periode van 1 juni 2003 tot en met 16 januari 2018. De rechtbank heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat die berekening grotendeels overgenomen.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de grondslag van de vordering deels gewijzigd. Zij heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de veroordeelde is verkregen door salarisbetalingen en het gebruik van een door [bedrijf 1] geleasede BMW 535D Touring met [kenteken] gegrond op artikel 36e, tweede lid, Sr. Voor het overige heeft zij gebruik gemaakt van een kasopstelling waarbij de periode is beperkt tot de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 januari 2018. De vordering tot ontneming is daarmee enerzijds gegrond op artikel 36e, tweede lid, Sr, anderzijds op artikel 36e, derde lid, Sr.

Salaris

Op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr kan op vordering van het Openbaar Ministerie aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verplichting kan worden opgelegd aan de veroordeelde die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat strafbare feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

De veroordeelde is in de strafzaak 26Harlan – kort gezegd – veroordeeld tot straf wegens deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en het medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de strafbare feiten en andere strafbare feiten, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daartoe overweegt het hof het volgende.

In de strafzaak 26Harlan heeft het hof bewezenverklaard dat [bedrijf 1] door middel van een schijnconstructie en de daarbij behorende valselijk opgemaakte facturen omzet en winst heeft gegenereerd, met als gevolg dat de omzet en winst van [bedrijf 1] van misdrijf afkomstig waren. Verder heeft het hof bewezenverklaard dat de veroordeelde in de bewezenverklaarde periode salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] en een door [bedrijf 1] geleased voertuig, een BMW 535D Touring met [kenteken] , in gebruik heeft gehad terwijl daar geen werkzaamheden door de veroordeelde voor [bedrijf 1] tegenover stonden. Het door de veroordeelde ontvangen salaris en de BMW 535D Touring zijn aldus – middellijk – afkomstig van de door de veroordeelde (en zijn mededader), als feitelijk leidinggevende, gepleegde valsheid in geschriften. Immers zijn daardoor geldbedragen op de rekening van [bedrijf 1] binnengekomen die daarna zijn overgemaakt op de rekening van de veroordeelde en de leasemaatschappij.

Uit de ontnemingsrapportage kan worden opgemaakt dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2018 een bedrag van € 154.242,00 als netto salaris van [bedrijf 1] heeft ontvangen. Verder blijkt uit de ontnemingsrapportage dat voldoende aanwijzingen bestaan dat in de periode van 2009 tot en met 2013 ook door andere werkgevers salarisbetalingen aan de veroordeelde zijn verricht waaraan een fictief dienstverband ten grondslag heeft gelegen. Dit betreft een totaalbedrag van € 119.515,00. Het hof schat het totaal door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel uit salaris op € 273.757,00. Het hof ontleent deze schatting aan de ontnemingsrapportage.[1]

BMW 535D Touring

Uit het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2020 in de strafzaak kan worden afgeleid dat de veroordeelde in de bewezenverklaarde periode een BMW 535D Touring met [kenteken] tot zijn beschikking had. Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat de veroordeelde 28,5 maanden gebruik heeft gemaakt van dit voertuig. Er zijn in het strafrechtelijk onderzoek meerdere afschriften van huurkoopovereenkomsten aangetroffen tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] die zien op de financial lease van deze BMW. Het totale door [bedrijf 1] aan de kredietaanbieder te betalen bedrag bedroeg € 97.391.63. De overeenkomst is namens [bedrijf 1] door de veroordeelde ondertekend. Doordat rekening is gehouden met de fiscale bijtelling komt het totale wederrechtelijke verkregen voordeel uit op een bedrag van € 31.583,00. Gelet op het voorgaande schat het hof het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op een bedrag van € 31.583,00. Het hof ontleent deze schatting aan de ontnemingsrapportage.[2]

Overige onderdelen van de berekening

Bij de berekening van het wederechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 januari 2018 is de advocaat-generaal uitgegaan van een kasopstelling. Bij een eenvoudige kasopstelling worden de contante uitgaven en ontvangsten over een bepaalde periode becijferd. Het negatieve verschil tussen contante uitgaven en ontvangsten, dat slechts veroorzaakt kan zijn door een onverklaarbare bron van inkomsten, wordt aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.

In de kasopstelling zoals opgenomen in de conclusie van de advocaat-generaal in hoger beroep zijn de contante uitgaven inzichtelijk gemaakt. Verder is in deze kasopstelling tot uitgangspunt genomen dat het beginsaldo op 1 januari 2007 nul euro bedroeg, er in de periode van 2007 tot en met 2018 geen legale inkomsten waren en een totaalbedrag van € 44.927,68, bestaande uit de post “Aanwezig contant geld (Melogale)” van € 44.500,- en de post “Aanwezig op bankrekening’(Harlan)” van € 427,68, beschikbaar waren voor het doen van uitgaven. Het totaal verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van deze kastopstelling bedraagt € 1.778.453,68.

De advocaat-generaal heeft niet nader onderbouwd waaraan het beginsaldo van de onderzochte periode is ontleend. Het hof kan op basis van de ontnemingsrapportage niet vaststellen dat dit saldo op 1 januari 2007 inderdaad nul euro bedroeg. Verder heeft de advocaat-generaal in haar berekening de post ‘Legaal 2007-2018’ opgenomen en deze op nul euro becijferd, maar de berekening bevat geen verwijzing naar of samenvatting van gegevens op basis waarvan het hof voldoende stevig kan vaststellen dat de veroordeelde in de periode van 2007 tot en met 2018 inderdaad geen enkele legale bron van inkomsten had. Daar komt bij dat uit de ontnemingsrapportage blijkt dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode duurzaam met [getuige] samenwoonde en als zodanig een economische eenheid vormde terwijl uit het dossier in de strafzaak kan worden afgeleid dat [getuige] in de onderzoeksperiode eigen ondernemingen had, zodat niet valt uit te sluiten dat de veroordeelde en [getuige] (enige) legale inkomsten hadden.

Alhoewel het hof wel wil aannemen dat de veroordeelde naast het reeds genoemde voordeel ook ander voordeel heeft genoten, kan het hof op basis van de in de conclusie in hoger beroep opgestelde kasopstelling, die slechts op onderdelen steun vindt in de ontnemingsrapportage, geen verantwoorde schatting van de hoogte van dit voordeel maken. In zoverre zal het hof geen ander voordeel betrekken bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft genoten.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden.

In eerste aanleg heeft de officier van justitie tijdens de behandeling van de strafzaak 26Melogale op de zitting van 8 november 2018 voor het eerst kenbaar gemaakt dat zij voornemens was een ontnemingsvordering aanhangig te maken. Vanaf dat moment kon de veroordeelde verwachten dat het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zou indienen, wat betekent dat er uiterlijk op 8 november 2020 uitspraak had moeten worden gedaan in de ontnemingszaak. De rechtbank heeft op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in de ontnemingszaak. Dit betekent dat in eerste aanleg de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en twee maanden is overschreden.

Namens de veroordeelde is op 19 januari 2023 hoger beroep ingesteld in de ontnemingszaak. Het hof doet einduitspraak op 6 oktober 2025. Dit betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met ongeveer acht maanden is overschreden.

Deze schending van artikel 6, eerste lid, EVRM zou in het algemeen leiden tot een matiging van de verplichting tot betaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. Nu deze overschrijding in de strafzaak, die tegelijkertijd met de ontnemingszaak is behandeld en wordt uitgesproken, in de op te leggen straf is verdisconteerd, volstaat het hof in deze ontnemingszaak met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 305.340,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 305.340,00 (driehonderdvijfduizend driehonderdveertig euro).

Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 305.340,00 (driehonderdvijfduizend driehonderdveertig euro).

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.S. Ludwig en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2025.

De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Ontnemingsrapportage 26Harlan met rapportnummer LERAC16004-1432, inclusief bijlage 4 (proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit salaris) bij de ontnemingsrapportage.

Ontnemingsrapportage 26Harlan met rapportnummer LERAC16004-1432, inclusief bijlage 5 (proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het gebruik van personenauto’s) bij de ontnemingsrapportage.


Voetnoten

Ontnemingsrapportage 26Harlan met rapportnummer LERAC16004-1432, inclusief bijlage 4 (proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit salaris) bij de ontnemingsrapportage.

Ontnemingsrapportage 26Harlan met rapportnummer LERAC16004-1432, inclusief bijlage 5 (proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het gebruik van personenauto’s) bij de ontnemingsrapportage.