Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2617 - Gerechtshof Amsterdam - 30 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:261730 september 2025

Arrest inhoud

zaaknummer : 200.353.444/02 zaaknummer hoofdzaak : 200.353.444/01

Beslissing van de wrakingskamer van 30 september 2025

op het wrakingsverzoek ingediend door

[verzoeker] , wonende te [plaats] , bijgestaan door mr. N. Bakker, advocaat te Amsterdam, hierna: verzoeker.

1 De procedure

1.1. De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2025, waarbij de arbeidsovereenkomst van verzoeker met ROM InWest B.V. (hierna: ROM) is ontbonden.

1.2. De mondelinge behandeling in hoger beroep van de hoofdzaak was gepland op 10 september 2025. Verzoeker heeft op 9 september 2025 schriftelijk de wraking verzocht van één van de leden van het hof, raadsheer mr. [raadsheer] (hierna: de raadsheer).

1.3. De raadsheer heeft op 12 september 2025 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.

1.4. Het wrakingsverzoek is op 17 september 2025 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Op de zitting was aanwezig verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. N. Bakker. De raadsheer heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Een vertegenwoordiger van de wederpartij in de hoofdzaak was als toehoorder aanwezig.

2 Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1. De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek. Verzoeker heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat vindt verzoeker dat er reden is tot sterke twijfel over de onafhankelijkheid van de raadsheer om te oordelen in het onderhavige geschil, aangezien de wederpartij indirect de voormalig werkgever van de raadsheer betreft. Verzoeker baseert dit op het arbeidsverleden van de raadsheer: zij was in het verleden werkzaam als advocaat in dienst van de gemeente [plaats] . De gemeente is een van de aandeelhouders van ROM en was op de hoogte van de integriteitsmeldingen met betrekking tot ROM-bestuurder mevrouw [naam] . Op het internet is de naam van de raadsheer nog steeds te vinden als advocaat van de gemeente [plaats] .

2.2. De raadsheer heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust. Samengevat stelt de raadsheer dat zij tot juni 2017 als advocaat in dienst van de gemeente [plaats] heeft gewerkt, maar dat dit nog geen schijn van partijdigheid oplevert. Zij heeft gewezen op de percentages waarin het Rijk (49,9%) en de regionale overheden (50,1%) aandeelhouder in ROM zijn. De gemeente [plaats] is één van de veertien regionale overheden die aandeelhouder is in ROM. De raadsheer zegt niet betrokken geweest te zijn bij dit dossier, bij ROM of de grondlegging van ROM-investeringsvehikels. ROM is pas in 2021 opgericht, jaren na haar vertrek als advocaat van de gemeente [plaats] . De benoeming van mevrouw [naam] was nog later. Ook kwam de raadsheer in het dossier geen personen tegen die tot haar persoonlijke of zakelijke kennissenkring behoren.

3 De beoordeling

Juridisch kader

3.1. Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.

3.2. Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.

Beoordeling in deze zaak

3.3. Verzoeker heeft gesteld dat de raadsheer is genoodzaakt af te zien van het behandelen van zijn zaak, omdat als materiële procespartij iemand optreedt die in een vorige werkkring van de raadsheer een cliënt van haar was.

3.4. Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de raadsheer tijdens de oprichting van ROM betrokkenheid zou kunnen hebben gehad met ROM of met een van de betrokken medewerkers en dat de gemeente [plaats] als voormalig werkgever invloed zou kunnen uitoefenen op de raadsheer. De raadsheer heeft dit ontkend en het hof ziet hier ook geen enkele aanwijzing van feitelijke aard voor. De raadsheer was al jaren niet meer werkzaam bij de gemeente toen ROM werd opgericht, er zijn geen aanwijzingen voor eerdere betrokkenheid en de gemeente [plaats] was als aandeelhouder hooguit indirect bij deze oprichting betrokken. De raadsheer heeft verder aangegeven dat zij geen personen in haar persoonlijke en zakelijke kring kent die betrokkenheid hebben bij dit dossier, en dat zij geen voor haar bekende personen in het dossier is tegengekomen.

3.5. Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit de vooringenomenheid van de raadsheer of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan worden afgeleid. Verzoeker uit zijn zorgen over de invloed die de gemeente [plaats] zou kunnen hebben, maar die zorgen zijn gebaseerd op vermoedens en met name hypothetische situaties. Dit alles levert echter niet de vaststelling op dat sprake is van omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Deze vermoedens, die worden ontkend, heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4 De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.F.E. Geerlings, mr. H.A. van den Berg en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.