ECLI:NL:CRVB:2025:1474 - Centrale Raad van Beroep - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 oktober 2024, 23/2359 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 december 2021 en per 9 februari 2023 juist heeft vastgesteld.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1.1. Appellante ontving een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Met ingang van 27 april 2021 is die uitkering ingetrokken, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het daartegen door appellante gerichte bezwaar en beroep van appellante zijn ongegrond verklaard. De Raad heeft de betreffende uitspraak van de rechtbank op 4 april 2024 bevestigd.
1.2. Appellante heeft zich bij het Uwv gemeld met toegenomen fysieke klachten per 9 december 2021en per 9 februari 2023, dat laatste in verband met een operatie aan haar schouder. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige is geconcludeerd dat appellante per 9 december 2021 31,84% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 27 maart 2023 om die reden geweigerd de WIA-uitkering van appellante te laten herleven per 9 december 2021. In verband met de operatie is aangenomen dat er tijdelijk geen sprake is van benutbare mogelijkheden. Bij een besluit van 28 maart 2023 heeft het Uwv appellante daarom met ingang van 9 februari 2023 een WGAloonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 19 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 27 en 28 maart 2023 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerdere zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met geldingsdatum 9 december 2021 aangepast, waarbij beperkingen zijn toegevoegd en toelichtingen zijn aangepast en dit neergelegd in een FML van 7 september 2023. Op basis van die FML is geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies nog altijd voor appellante geschikt zijn, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Ten aanzien van de situatie per 9 februari 2023 is overwogen dat appellante volledig arbeidsongeschikt is maar dat er geen reden is om haar een IVA-uitkering toe te kennen omdat er geen sprake van duurzaamheid van die ongeschiktheid. Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover het beroep zich richt tegen de datum in geding van 9 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen redenen zijn om appellante per die datum meer beperkt te achten dan vastgelegd in de FML van 7 september 2023. De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover appellante meer beperkingen claimt, zij geen medisch stuk heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij meer beperkt is dan vastgelegd in deze FML. Uitgaande van de juistheid daarvan heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de door het Uwv geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante te boven gaan. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met juistheid vastgesteld op minder dan 35% per 9 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die zich richten tegen de weigering in het bestreden besluit om aan haar per 9 februari 2023 een IVA-uitkering toe te kennen in plaats van de WGA-loonaanvullingsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
Het standpunt van appellante
- Appellante heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en onvoldoende is gemotiveerd. Appellante heeft gesteld dat zij op datum in geding volledig arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van het Uwv
- Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
5.1. Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.2. De uiterst summiere en niet onderbouwde gronden in hoger beroep vormen een beperkte herhaling van hetgeen appellante reeds in beroep heeft aangevoerd. Wat de rechtbank in dat verband heeft vastgesteld en overwogen wordt door de Raad geheel onderschreven zodat wordt volstaan met daarnaar te verwijzen. Daarbij wordt er nog op gewezen dat appellante ook in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van het Uwv om haar per 9 februari 2023 WGA-loonaanvullingsuitkering en geen IVA-uitkering toe te kennen of het oordeel van de rechtbank dienaangaande.
Conclusie en gevolgen
5.3. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante per 9 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen en de toekenning van een WGAloonaanvullingsuitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid in stand blijven. 6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. ter Heerdt
CRvB 4 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:692.