Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1468 - Centrale Raad van Beroep - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:14681 oktober 2025

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2024, 24/2023 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 1 oktober 2025

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 17 juni 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen, zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Voor appellant is verschenen mr. Kuit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkeersregelaar voor gemiddeld 26,53 uur per week. Op 6 december 2021 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten als gevolg van een steekincident, waarna het Uwv hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van psychische en fysieke beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant passende functies geselecteerd en op grond hiervan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2023 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 17 juni 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.2. Bij besluit van 8 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig op de hoorzitting en heeft appellant aansluitend medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Wel heeft hij de toelichting bij twee beoordelingspunten in de FML verduidelijkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige

Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel de fysieke gevolgen van het trauma in de hartstreek als de daarmee samenhangende psychische klachten, bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 28 december 2023 voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van verdergaande beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en van dynamische handelingen en statische houdingen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie van de traumachirurg en de huisarts niet tot verdergaande beperkingen in de FML leidt. Verder heeft het Uwv er terecht op gewezen dat appellant niet heeft gemotiveerd op grond waarvan hij op hoofdbewegingen is beperkt. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht, waaruit volgt dat zijn klachten zijn onderschat. Wat appellant heeft aangevoerd geeft dan ook geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.

2.1. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van appellant dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten, in feite gericht is tegen de vastgestelde belastbaarheid van appellant in de FML van 28 december 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het rapport van 2 januari 2024 voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies vallen binnen de mogelijkheden en beperkingen van appellant zoals die zijn vastgesteld in de FML.

Het standpunt van appellant

  1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat het Uwv de aard en ernst van zijn lichamelijke en psychische klachten niet juist heeft beoordeeld. Hij meent dat in de FML verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van zijn psychische klachten, concentratieproblemen en pijn- en vermoeidheidsklachten. Daarnaast claimt appellant verdergaande beperkingen op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen als gevolg van het krachtverlies in beide handen en armen en een beperking op het beoordelingsitem 4.15 ‘hoofdbewegingen maken’. Ook zijn de geselecteerde functies volgens appellant niet geschikt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant nadere medische gegevens ingebracht, te weten een brief aan en van zijn huisarts van 26 juni 2025 respectievelijk 7 augustus 2025 en een brief van een anesthesioloog van 6 juni 2024.

Het standpunt van het Uwv

  1. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

  1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

5.1. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.[1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling

5.2. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en weerlegd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

5.3. De door appellant in hoger beroep nadere ingebrachte medische stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze stukken bevatten geen nieuwe medische informatie, maar onderschrijven het bekende medische beeld over de pijnklachten en de psychische klachten van appellant, dat naar voren komt uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de medische informatie uit de behandelend sector rond de datum in geding. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben reeds rekening gehouden met deze klachten en in verband hiermee ook in alle rubrieken van de FML beperkingen aangenomen.

Arbeidskundige beoordeling

5.4. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

  1. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.

(getekend) M.E. Fortuin

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.