ECLI:NL:CRVB:2025:1448 - Centrale Raad van Beroep - 30 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2024, 23/7149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 30 september 2025
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand van appellanten voor de kosten van een abonnement voor openbaar vervoer voor een van hun kinderen om naar school te gaan. Volgens appellanten gaat het om kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zij krijgen daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 augustus 2025. Voor appellanten is mr. M. el Idrissi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J.J. Straver.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 28 april 2023 hebben zij een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een abonnement voor openbaar vervoer voor een van hun kinderen om naar school te gaan (reiskosten). De zoon voor wie de aanvraag is gedaan was op dat moment dertien jaar en volgde onderwijs op een school die is gelegen op 5,5 kilometer afstand van de woning van appellanten en hun gezin. De aanvraag is gedaan voor de reiskosten van een jaar ter hoogte van € 960,-.
1.2. Met een besluit van 23 mei 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen. Na bezwaar heeft het college met een besluit van 5 oktober 2023 (bestreden besluit) de afwijzing gehandhaafd met een gewijzigde motivering. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW en artikel 7.3 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels).
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
- Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2. Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Dit geldt ook voor reiskosten van schoolgaande kinderen. De Raad heeft dit eerder in een andere uitspraak tot uitdrukking gebracht.
4.3. Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak.
4.4. Tussen partijen is in geschil of de reiskosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Volgens appellanten is dat om de volgende redenen het geval. Hun zoon is een getalenteerd voetballer en volgt onderwijs op een school die rekening houdt met zijn (drukke) trainingsschema. Een vergelijkbare school dichterbij is er niet. Hij moet met het openbaar vervoer naar school reizen omdat de fietsroute niet veilig is voor een kind. Appellanten kunnen hem ook niet begeleiden op de fiets omdat appellant blind is en appellante druk is met zorgtaken voor appellant en hun zes kinderen. Zij kunnen de reiskosten niet zelf betalen en zij hebben ook geen mogelijkheden om hun inkomen te vergroten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1. De school in kwestie ligt op een relatief korte afstand van het huis van appellanten. Appellanten hebben niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de route van hun woning naar de school van hun zoon zo gevaarlijk is dat van hem, anders dan andere kinderen die dezelfde afstand naar school moeten overbruggen, niet kan worden gevergd dat hij op de fiets naar school gaat. Appellanten hebben ook niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat een school dichterbij geen optie is, omdat dan geen rekening wordt gehouden met het trainingsschema van hun zoon. De afstand naar de school, de route daarnaartoe en de aard van de school leveren dus noch op zichzelf, noch in samenhang bezien bijzondere omstandigheden op. Het moet ervoor worden gehouden dat appellanten graag willen dat hun zoon naar deze school gaat en daarvoor het openbaar vervoer gebruikt. Maar dat levert ook geen bijzondere omstandigheid op.
4.4.2. Dat appellant een visuele beperking heeft en appellante veel zorgtaken heeft, waardoor zij hun zoon niet op de fiets kunnen begeleiden, levert mede gezien 4.4.1 ook geen bijzondere omstandigheid op.
4.4.3. Verder is van belang dat voor gezinnen met kinderen diverse financiële toeslagen en regelingen bestaan, zoals bijvoorbeeld kinderbijslag, kindgebonden budget en – voor Rotterdamse gezinnen met een laag inkomen – de jeugdtoeslag waarmee kosten van schoolvervoer voor hun kinderen kunnen worden bekostigd. Op de zitting heeft het college toegelicht dat voor de zoon in kwestie in 2023 € 500,- jeugdtegoed is verstrekt en voor 2024 € 850,-.
4.5. Uit 4.4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Zoals op de zitting met partijen is besproken is artikel 7.3 van de Beleidsregels dan niet van toepassing. De beroepsgronden die op deze bepaling zien, hoeven daarom niet te worden besproken.
Conclusie en gevolgen
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
- Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A.M. Overbeeke en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.
(getekend) W.F. Claessens
de griffier is verhinderd te ondertekenen
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 7.3, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke reiskosten van leerplichtige kinderen indien:
a. geen sprake is van bijzonder leerlingenvervoer; en
b. geen vergelijkbaar onderwijsinstituut dichter bij huis is waar het leerplichtige kind onderwijs kan volgen.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Zie de uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2125.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.