Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2024:499 - Centrale Raad van Beroep - 27 februari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2024:49927 februari 2024

Uitspraak inhoud

23/2824 ANW-PV

Datum uitspraak: 28 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2023, 23/171 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Zitting heeft: A. Hoogenboom, als lid van de enkelvoudige kamer

Griffier: R.R. Olde Engberink

Ter zitting van 28 februari 2024 is appellante niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1. Appellante is gehuwd geweest met [echtgenoot] die op [overlijdensdatum] 2016 in Marokko is overleden. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond en is op 11 juni 2006 teruggekeerd naar Marokko . Tot zijn overlijden ontving hij een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.

1.2. Nadat de aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering op grond van de ANW[1] was afgewezen, heeft zij in november 2016 gevraagd haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Met een besluit van 16 februari 2017 heeft de Svb dit verzoek afgewezen omdat het verzoek niet voor het overlijden van de echtgenoot van appellante is ingediend.

1.3. Met een besluit van 17 juli 2019 heeft de Svb opnieuw afwijzend beslist op een verzoek van appellante om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW.

1.4. In juni 2021 heeft appellante de Svb nogmaals verzocht haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Met een besluit van 25 april 2022 heeft de Svb het verzoek afgewezen en na bezwaar de afwijzing gehandhaafd met een besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit). Daarbij is overwogen dat de echtgenoot van appellante niet postuum kan deelnemen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW, omdat niet binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering op 11 juni 2006 is verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. De financieel slechte situatie waarin appellant zich bevindt is volgens de Svb geen bijzondere omstandigheid waardoor de aanvraag niet op tijd kon worden gedaan.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak niet eens. Zij voert aan dat zij moet worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW omdat zij zich in een financieel slechte situatie bevindt. Zij is bereid de premies daarvoor te voldoen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.1. In geschil is of de Svb de echtgenoot van appellante mocht weigeren toe te laten tot de vrijwillige verzekering omdat appellante het verzoek daartoe na het aflopen van de door de wet gestelde termijn heeft gedaan.

4.2. Op grond van de ANW is vrijwillige verzekering mogelijk indien een verzoek daartoe uiterlijk een jaar na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd bij de Svb wordt gedaan.[2] Het verzoek van appellante tot toelating van haar echtgenoot tot de vrijwillige verzekering is op 30 juni 2021 gedaan, vijftien jaar nadat de verplichte verzekering is geëindigd. Hiermee is de door de wet gestelde termijn ruim overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

Conclusie en gevolgen

5.1. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing om de echtgenoot van appellante postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW in stand blijft.

5.2. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) R.R. Olde Engberink (getekend) A. Hoogenboom

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 63b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet

1. De gewezen verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk een jaar na de dag, waarop de verzekering is geëindigd, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Sociale verzekeringsbank.

Algemene nabestaandenwet.

Artikel 63b, eerste lid, ANW.


Voetnoten

Algemene nabestaandenwet.

Artikel 63b, eerste lid, ANW.