ECLI:NL:CBB:2024:673 - College van Beroep voor het bedrijfsleven - 30 september 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
uitspraak
zaaknummer: 22/1415
(gemachtigde: mr. P. Sipma)
en
(gemachtigden: mr. P.M.M. van Bennekom en de heer J.M. Welman)
Procesverloop
Met het besluit van 31 januari 2022 (bestuursdwangbesluit) heeft de minister een last onder dwangsom opgelegd aan de melkveehouder wegens overtreding van de artikelen 1.7, aanhef en onder c en artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 28 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de melkveehouder ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
De melkveehouder heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De melkveehouder heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 3 juli 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de partijen deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.1 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Een toezichthouder en een toezichthoudend dierenarts hebben op 31 januari 2022 een inspectie verricht op het bedrijf van de melkveehouder. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in het rapport van bevindingen van 9 februari 2022 (het rapport).
1.3 Het rapport beschrijft dat zeven runderen, ondanks de behandeling van vier weken eerder, ernstig kreupel waren en/of dikke onderpoten hadden. Zij waren er nog steeds slecht aan toe. In de jongveestal was één rund aanwezig met een dikke bil, een dikke achterpoot en doorligplekken. Het dier was ook kreupel en is vanwege zijn slechte conditie geëuthanaseerd. Recent had de melkveehouder voor deze dieren geen dierenarts geraadpleegd en dat is volgens de minister een overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, en artikel 2.4, vijfde lid, van het Bhd. Met het bestuursdwangbesluit heeft de minister op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren een last onder bestuursdwang - met de looptijd van één jaar - aan de melkveehouder opgelegd.
Wettelijk kader
2.1 Artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd verplicht de houder zijn dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen.
2.2 Als die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet de houder zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen op grond van artikel 2.4, vijfde lid, van het Bhd.
Standpunt van partijen
Standpunt melkveehouder
3.1 Volgens de melkveehouder moet het structurele karakter van de overtredingen, genuanceerd worden en is de voorgeschiedenis onvoldoende zwaarwegend voor de zware sanctie van een dreiging met bestuursdwang voor een langere termijn.
3.2 De kreupelheid die tijdens de inspectie op 31 januari 2022 is geconstateerd, behoort tot de nasleep van een mineralenvergiftiging in 2017 en 2019. Deze mineralenvergiftiging komt naar voren uit onderzoeken van het veevoer en dat is bij de minister bekend. Deze kreupelheid is dan ook buiten de schuld van de melkveehouder ontstaan en deze bijzondere omstandigheden buiten zijn invloedssfeer maken dat sprake is van overmacht. De gevolgen van de overtreding zijn hem daarom niet aan te rekenen.
3.3 Tenslotte stelt de melkveehouder dat hij na 29 december 2021 wel een dierenarts en een klauwbekapper heeft ingeschakeld.
Standpunt minister
4.1 De minister heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van het College van het College van 17 januari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:30) op het standpunt gesteld dat de melkveehouder geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat het hem niet in een betere positie kan brengen. De looptijd van de last is namelijk op 31 januari 2023 verstreken zonder dat bestuursdwang is toegepast.
4.2 Subsidiair stelt de minister zich op het standpunt dat hij terecht handhavend is opgetreden, nu er gegronde vrees voor herhaling bestond vanwege eerdere overtredingen die onder vergelijkbare omstandigheden hebben plaatsgevonden. Hij heeft daarin meegenomen de last onder dwangsom van 20 mei 2020 die is opgelegd wegens gebreken die zien op hygiëne, passende zorg, water- en voervoorziening.
4.3 Het ontbreken van schuld c.q. verwijtbaarheid, omdat de geconstateerde kreupelheid van de runderen de nasleep is van een mineralenvergiftiging, is niet relevant voor het mogen opleggen van een herstelsanctie. Een herstelsanctie strekt er immers niet toe om de overtreder te straffen. Wel is deze omstandigheid meegenomen in de belangenafweging. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden.
4.4 Dat de melkveehouder na 29 december 2021 wel een dierenarts en een klauwbekapper heeft geraadpleegd, heeft hij niet onderbouwd met bewijs.
Beoordeling door het College
Procesbelang
5 Uit jurisprudentie van het College, waaronder de uitspraak van 7 januari 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:4 onder 5.4), volgt dat er een procesbelang bestaat als er kosten zijn gemaakt om aan de last onder bestuursdwang te (kunnen) voldoen. Vaststaat dat de melkveehouder ter uitvoering van de last onder bestuursdwang zijn dierenarts heeft ingeschakeld om de runderen te laten onderzoeken en te behandelen. Hiervoor heeft hij kosten moeten maken en reeds daarom heeft de melkveehouder belang behouden bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.
Oplegging last onder bestuursdwang
6.1 Het rapport, dat de melkveehouder niet bestrijdt, maakt duidelijk dat tijdens de inspectie et acht runderen ernstig kreupel waren. Dat de melkveehouder, zoals hij stelt, voor deze dieren na 29 december 2021 een dierenarts en een klauwbekapper heeft ingeschakeld, heeft hij niet met bewijs onderbouwd en het College kan daar dan ook niet van uitgaan. Naar het oordeel van het College was daarom sprake van overtredingen van artikel 1.7, aanhef en onder c, en artikel 2.4, vijfde lid, van het Bhd.
6.2 De minister was bevoegd om de melkveehouder wegens die overtredingen een last onder bestuursdwang op te leggen. Als de slechte conditie van de dieren het gevolg is van een mineralenvergiftiging uit 2017 en 2019, dan is dat geen reden om van die last af te zien. De oorzaak van de ernstige kreupelheid ontslaat de melkveehouder namelijk niet van zijn plicht om zijn dieren de juiste zorg te geven en zo nodig een dierenarts in te schakelen. Het rund in de jongveestal was bovendien maximaal twee jaar oud en een verband met de mineralenvergiftiging van een aantal jaar daarvoor is dus onwaarschijnlijk.
6.3 Gelet op de last onder dwangsom van 20 mei 2020, heeft de minister terecht aangenomen dat er gegronde vrees voor herhaling bestond. Hieruit blijkt immers dat de melkveehouder in het verleden ook niet de juiste zorg aan zijn runderen heeft geboden.
6.4 Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. M.C. Stoové en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
R.C. Stam B.W.N. van den Oever