ECLI:NL:CBB:2024:641 - College van Beroep voor het bedrijfsleven - 16 september 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
uitspraak
zaaknummer: 23/927
(gemachtigde: drs. N.L.R. Houwen)
en
(gemachtigden: mr. S. Piron en mr. T. Khidous)
Procesverloop
Met het besluit van 24 februari 2022 heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 een subsidie verleend van € 6.183,15.
Met het besluit van 17 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard en de hoogte van de subsidie opnieuw berekend op € 5.880,44.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 augustus 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
8.1 De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Daarbij kan worden gedacht aan een onderneming die in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft. Het College heeft dit eerder niet onrechtmatig geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2024, ECLI:NL:CBB:2024:428).
8.2 In dit geval heeft de onderneming wel omzet behaald in de referentieperiode. Het College begrijpt dat de omzet nog niet zo hoog was, omdat de winkel pas net open was en omdat deze de laatste weken alweer moest sluiten vanwege de coronamaatregelen. Dat is alleen geen uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan de minister een uitzondering had moeten maken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de onderneming wél onder de uitzondering voor startende ondernemers zou zijn gevallen, als zij ervoor had gekozen een nieuwe inschrijving in het handelsregister te doen. De onderneming kon in 2019 uiteraard niet voorzien dat deze keuze tot gevolg zou hebben dat zij nu voor minder subsidie in aanmerking komt. Het College heeft echter al vaker geoordeeld dat dit geen uitzonderlijke omstandigheid is (zie bijvoorbeeld de door de minister genoemde uitspraak van 21 juni 2022, onder 7.2). Dat het bestreden besluit aanzienlijke financiële gevolgen heeft voor de onderneming, maakt ten slotte ook niet dat er sprake is van een uitzonderlijk geval. Het bestreden besluit is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
9. Ten slotte oordeelt het College dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Er is geen sprake van gelijke gevallen. De onderneming heeft geen nieuwe vennootschap opgericht, maar heeft haar nieuwe winkel ondergebracht in een bestaande vennootschap. Als een andere onderneming wél een nieuwe vennootschap heeft opgericht, is dat dus geen gelijk geval, zoals de minister terecht heeft opgemerkt.
10. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.A. Dijk
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.1, tweede lid
2 In de artikelen 2.5.2, tweede lid, onderdeel b, en 2.5.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, staat:
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s; – B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten; – C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten; – D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.
Artikel 2.5.3, tweede en derde lid
2 De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
3 In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
Artikel 2.5.4, eerste lid
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze: A x B x C x D.